Ik ging naar buiten voor wat fruit (‘bijvoorbeeld kiwi’s of bananen’, stond op het briefje gesuggereerd), een doos eieren en een fles rivella. De rest hadden we in huis. Deze wandelingen naar de supermarkt - waar ik om de dag het huis even voor mocht verlaten - deden een jagerverzamelaarsinstinct in mij ontwaken. Ik zou tal van gevaren trotseren om voedsel voor mijn gezin naar de grot te slepen, met bij wijze van knuppel een flesje handgel binnen handbereik. De supermarkt had iets van een oorlogsgebied vol mogelijke landmijnen, met de stukken tape waarmee de grond in zones was verdeeld. Ogen scanden de halflege schappen af en wanneer meerdere ogenparen zich op hetzelfde richtten, ontstond een omslachtige dans waarbij men probeerde niet in elkaars anderhalve meter te balanceren. Op straat zag je iedereen elkaar tellen.
Het gevaren opzoekende type ben ik nooit geweest, toch merkte ik dat de boodschappen zo’n opwinding in mij teweeg hadden gebracht, dat ik besloot nog een blokje om te gaan alvorens huiswaarts te keren. Waar ik normaal naar links zou gaan, stapte ik nu pardoes naar rechts. Met de rivella klotsend in de boodschappentas voelde ik mij een outlaw die in een cowboyfilm een slapend stadje binnenwandelt.
Op een straathoek stond een man in clownspak een sigaret te roken en in een verte te turen. Onder andere omstandigheden zouden de mensen vast ook op afstand van hem blijven. Ik sloeg een willekeurige straat in, mij verbazend over dat de clown mij zo weinig had verbaasd. Was de logische orde van het bestaan nu al zozeer uit elkaar gerafeld, dat alles even aannemelijk leek? De huizen in deze straat waren wel rustgevend zeg. Zo leerde ik m’n eigen buurt nog eens kennen.
Na een minuut of vijf had ik er alweer genoeg van en besloot huiswaarts te keren. Ik hoorde een zacht flappend geluid en het duurde even voor ik door had dat het niet in m’n hoofd zat. Het was een geluid dat me vaag bekend voorkwam. Voorzichtig draaide ik me om en zag de clown achter me aan waggelen. Het geflap kwam van zijn schoenen op het trottoir. Hij moest blijkbaar dezelfde kant op als ik. Of werd ik gevolgd? Maar wat zou een clown nu van mij willen. Je las wel eens verhalen in de krant - ooit, toen we ons nog om dat soort dingen zorgen maakten - over clowns die er voldoening uit haalden mensen te laten schrikken. Dat waren geen echte clowns, had de vakbond van clowns verkondigd. Echte clowns willen mensen laten lachen, niet schrikken. Ik zou zeggen dat het altijd een dunne lijn is geweest. Schrikken en lachen zijn beide uitingen van accute paniek, maar dan op een andere manier door de prefrontale cortex of iets dergelijks gefilterd.
Keurig op anderhalve meter afstand hield de clown stil, terwijl ik mijn voordeur openmaakte. Ik deed uitvoerig over het omdraaien van de sleutel, alsof de clown dan vanzelf zou verdwijnen. Toen besloot ik er genoeg van te hebben. Clowns op een straathoek waren één ding, clowns die met mij mee naar binnen wilden gingen - zelfs in deze absurde tijden - toch echt te ver. Er moest een grens getrokken worden en dat zou ik hier en nu doen.
Ik draaide me om en zei: ‘Wat moet dat hier?’
‘Pardon?’ vroeg de clown. Hij had een doodnormale stem. Of nou ja, een beetje treurig en sloom, maar hoe dan ook geen clownstem.
‘Wat dat hier moet? Waarom staat u daar?’
‘Ik woon hier. Ik woon boven je.’
En toen viel alles - of nou ja, alles, het een en ander - op z’n plaats. Dat geflap had ik de afgelopen weken op onregelmatige tijden boven me gehoord. Een gehorig huis was het niet, maar ijsberend zijn act repeterend klonken die schoenen blijkbaar overal doorheen. Met toegeknepen ogen herkende ik de bovenbuurjongen door z’n schmink heen. Hij hield een flyer boven z’n hoofd. Waar hij die opeens vandaan had gehaald was een raadsel, maar een clownskostuum kent vast veel geheime vakken.
‘Deze stop ik zo wel in je brievenbus,’ zei hij beschaamd. ‘Ik zou het je nu ook kunnen overhandigen, maar ja…’
Hij haalde z’n schouders op en een enorme droefheid vulde onze afstand.
‘Heb me ook eigenlijk maar mooi voor niks zitten verkleden en schminken,’ mompelde hij. ‘Flyers in brievenbussen doen, ik noem dat toch geen flyeren meer.’
‘Ach,’ zei ik, ‘alles is nu even wennen voor iedereen.’
De relativerend bedoelde opmerking leek de situatie niet te verbeteren, dus ik besloot het hierbij te houden.
‘Een fijne dag nog,’ zei ik en liet de deur voor zijn clownsneus dichtvallen. Nog niet eens zo heel lang geleden was dat onaardig overgekomen, maar ik had de deur natuurlijk moeilijk voor hem open kunnen houden. Zulke lange armen heb ik niet.
Na een weinig verkwikkend glas lauwe rivella, ging ik naar beneden om de flyer uit de brievenbus te vissen. Boven het gezicht van de bovenbuurclown - minder droevig dan zojuist, maar ook niet al teveel garantie op hilariteit uitdragend - stond de tekst: Boek nu Coronaclown Kobus, want lachen - mits in een gezelschap van max. 3 pers. en met min. 1,5 m. afstand - is gezond.
Het vermelde telefoonnummer sloeg ik op in mijn telefoon. Je wist maar nooit wanneer het te pas kon komen.
[Wordt vervolgd]