Hieronder volgt het vierde deel van dit meeslepende quarantainefeuilleton. De vorige delen gemist? Lees deze dan eerst hier, hier en hier.
Natuurlijk, de Rivella was op. Mijn geliefde en ik verdeelden de boodschappen zo, dat we beide voldoende de deur uitkwamen. De Rivella behoorde tot mijn verantwoordelijkheden, ik had dat in de gaten moeten houden. Ik hield dat ook in de gaten, maar door alle spannende zaken die op mijn pad waren gekomen - het FaceTime-weerzien met Rubert, het vooruitzicht nu dan toch echt het nummer van de coronaclownflyer te gaan bellen - was het aan mijn aandacht ontsnapt. Net toen ik besloten had dat een rivellaloos middagje echt niet het einde van de wereld zou betekenen, dat het mij misschien zelfs goed zou doen eens een andere consumptie te nuttigen, bijvoorbeeld een glaasje kraanwater, een kopje thee, of waarom ook niet een vroeg wijntje, ja zo’n wijntje was zo gek nog niet, gezien de omstandigheden van de huidige situatie van het tijdperk waarin we leefden enzovoorts en bovendien ook omdat het er gewoon was, in een fles, die zo opengemaakt kon worden en vervolgens in een glas geschonken, toen kwam Annika uit haar kamertje gestormd om te zeggen dat ze haar schoolwerk af had.
‘Je schoolwerk af?’ riep ik verschrikt. ‘Maar dat kan toch helemaal niet, de dag is nog maar amper begonnen. Waarom maak je anders alles nog een keer? Herhaling is heel belangrijk. Essentieel, zou ik haast willen zeggen. Of ga anders een ambacht leren via YouTube. Kantklossen bijvoorbeeld, of atoomsplitsen. Gebarentaal voor mijn part. Dit is dé tijd om je te ontwikkelen. Ga je de rest van je leven profijt van hebben, zal je zien.’
Toen zag ze de clownsflyer voor me liggen.
‘Papa, wat doet dat hier nog? Ik dacht dat je het zou weggooien,’ sprak ze verontwaardigd, haar hoofd in een onmogelijke hoek gebogen om maar geen glimp van het clownsgelaat op te vangen.
‘Gaat alles goed daar?’ hoorde ik Ruberts stem uit m’n telefoon komen.
‘Ja, kleine huiselijke crisis Rubert, maar die horen ook bij zo’n lockdown, intelligent of niet. Je zit toch op elkaars lip hè. Annika, zeg eens hallo tegen Rubert.’
‘Hallo,’ riep ze afwezig in de richting van mijn telefoon.
‘Hallo Annika,’ zei Rubert. ‘Niet bang zijn hoor. De meeste clowns - en geloof me, ik heb er een hoop mogen ontmoeten - bedoelen het goed. Zij kunnen er ook niets aan doen dat het hun roeping is zich onherkenbaar te maken.’
‘Ik ben niet bang,’ riep Annika. ‘ik ben er gewoon allergisch voor. Papa, mag ik Rivella?’
‘Die is op boef, pak maar wat water.’
Brommend liep m’n dochter naar de kraan.
‘Nou, ze heb het niet van een vreemde hè. Mijlendiep in die ontkenningsfase, fase twee-en-een-half weet je nog. Een allergie, prachtig, hoe creatief zo’n kinderkoppie ermee omgaat. Maar jij kon er ook wat van hoor. ‘Nee, het is geen fobie, het is gewoon goede smaak.’’
Ik speelde een lach van herkenning, maar iets van deze uitspraak herinneren deed ik niet.
‘Zeg Kaspie, mocht je overwegen haar aan De Methode deel te laten nemen - uiteraard een aparte, op de kinderziel toegesneden variant, want die hebben ze in de tussentijd werkelijk waar ontwikkelt, de wetenschap staat ook niet stil - dan moet je het maar zeggen hè.’
‘O, dat is heel aardig,’ zei ik afwezig. ‘Maar ze overdrijft graag een beetje hoor.’
‘Ach Kapstertje van me, hoor je jezelf? Ik wil me niet met je opvoeding bemoeien, maar deze business moet serieus genomen worden hoor. Nu is het nog maar een flyer. Zo direct komt ze die buur van je tegen, zoals jij hem ook tegengekomen bent, met schmink en schoenen en al. Hoe zal ze dan reageren? En hoe zal dat voor hem zijn denk je? Clowns voelen zich al zo opgelaten in deze tijden. Voor je het weet slaat het nog op hem over. Zal niet de eerste clown zijn die bang voor zichzelf wordt, je kent de voorbeelden.’
Ik hoorde Rubert woorden wel, maar ze kwamen niet binnen. Mijn gedachten werden gevuld door beelden. Beelden die ik al heel lang niet meer voor me had gezien. Een groep mensen in een kring. Tussen hen in een tafel met daarop een pot behanglijm, een gifgroene watermitrailleur en een emmer huzarensalade. Attributen die lagen te wachten tot ze nodig waren en dat moment was bijna daar. Iedereen in de kring zat in kleermakerzit en had een neusje op. Opeens begreep ik waarom ik zo lang niet meer aan Rubert had gedacht. Ik wilde de beelden wegdrukken, zoals ik dat blijkbaar in de afgelopen tien jaar gedaan had. Buitenlucht had ik nodig.
‘Kapsieflapsie, ben je daar nog? Moet ik even opnieuw verbinding maken?’
‘Sorry Rubert, ik moest eraan denken dat ik nog boodschappen moet doen.’
‘Maar ik dacht dat we het coronaclowntje gingen bellen? Ik zat er net helemaal klaar voor met m’n blocnootje en een versgeslepen potlood.’
‘We gaan dat ook doen. Een dezer dagen. Misschien morgen al. Ik zal het niet doen zonder jou.’
‘Dat is je geraaien. Ik ga nergens heen. Jij hebt je Rivella nodig, dat snap ik best. Maar denk er goed over na wat dit alles voor je koter betekent. Zij is wel de toekomst hè. En aan toekomst hebben we zoveel behoefte, juist nu. Er opereert een clown in jullie leefomgeving, dat is wel de realiteit waar je nu mee te dealen hebt. Zie dat onder ogen. De Methode is natuurlijk ook overgestapt op de moderne communicatiemiddelen van dien. Het enige wat je moet doen is de juiste benodigdheden in huis halen. Fopneusjes. Behanglijm. Huzarensalade. We gebruiken ook wel pastasalade, voor de kindervariant. Je weet wel, met van die schelpjes. Als er maar geen croutons of zongedroogde tomaten inzitten, je begrijpt wel waarom. En dan natuurlijk iets waarmee van afstand water te torpederen valt. Kan ook gewoon zo’n simpel pistooltje zijn hoor, heeft ze misschien al. En dan nog even je contributie overmaken.’
‘Dank voor je advies Rubert, ik zal er over nadenken. En ik laat je weten wanneer we het nummer gaan bellen.’
‘Ik sta te popelen hoor, dat wil je niet weten. Lang geleden dat ik zo gepopeld heb, ik voel het tot in m’n poeperdje.’
Nadat ik enige tijd verdwaasd naar m’n telefoon gestaard had, liep ik naar Annika’s kamer.
‘Wie was die Rubert? Waar bemoeide hij zich mee? En waarom heeft hij zo’n rare naam?’ inquisiteerde ze, nog voordat ik haar deur goed en wel geopend had.
‘Ik denk dat dat z’n ouders het een mooie naam vonden,’ mompelde ik.
‘Rare ouders.’
‘Het is een oude vriend. Hij bedoelt het goed.’
Ik zei het ook tegen mezelf, dat hij het goed bedoelde. Toch begon ik aan alles te twijfelen. Kon het me heugen wanneer ik in de recente geschiedenis een hap huzarensalade tot me had genomen? Dat moest toch wel iets zeggen!
‘Lieverd, ik ga even boodschapjes doen.’
‘Vergeet je de Rivella niet?’
‘Nou, ik dacht, misschien moeten we wat minder van dat spul drinken. Wat is er mis met een goed glas appelsap?’
‘Saaaaaaaaaaaaai.’
Eigenlijk was ik het met haar eens; er was weinig dat ons drankje kon vervangen. Maar dat er dingen anders moesten, daar kon ik toch ook niet meer omheen. Maar welke dingen waren de juiste dingen? Had ik die flyer niet meteen weg moeten gooien? Waarom had ik zo heldhaftig willen zijn een blokje om te wagen? Binnen blijven was toch het devies? Moest ik na een heel leven gezagsgetrouwheid uitgerekend in deze tijden de rebel in mezelf willen ontdekken? En oude contacten ophalen die niet voor niets verwaterd waren?
Ik liep naar de slaapkamer, waar mijn geliefde op bed lag met achtenveertig kunstenaars. Veelbetekenend wees ik naar de boodschappentas in mijn hand en wierp vervolgens een kus in de lucht. Ik haalde mijn jas van de kapstok en controleerde mijn uitrusting. In de binnenzak bevond zich m’n pinpas, in mijn capuchon het mondkapje, uit mijn borstzak stak de handgel als een nieuwsgierig kangaroekind. Ik was helemaal uitgerust om weer op missie te gaan.
Toen ik de voordeur opende, zag ik dat iemand net de trap op kwam. Even herkende ik hem niet, omdat hij z’n doodnormale kloffie aanhad. Spijkerbroek vol gaten, een donkerblauw t-shirt met een diepe v-hals. Het was Kobus, oftewel Stefan.
[Wordt vervolgd]