‘Ik háááááááááááát Trump. Dat mag ik toch wel zeggen?’
Glazig kijk ik naar de bijna-zesjarige aan de andere kant van de tafel. Ze doet het de laatste tijd vaker, zomaar vanuit het niets een onderwerp aansnijden. Alsof haar ooit is verteld dat dat zo hoort tijdens het avondmaal. Van mij kan ze dat toch niet hebben, ik eet het liefst zwijgend.
‘Ja,’ zeg ik, ‘dat mag je zeggen. Al zal hij ook best goede eigenschappen hebben, net als ieder mens.’
‘Wat zijn eigenschappen?’
‘Dingen die bij iemand horen. Zoals dat jij vaak vrolijk bent, dat is een eigenschap van jou.’
‘En dat jij altijd verdwaald raakt?’
‘Is dat het eerste waar je bij mij aan denkt?’ Ik slik.
‘Ja, maar jij bent lief. En alle dingen die bij Trump horen zijn stom. En slecht. En lelijk. En stinkend.’
Bij elk woord laat ze haar vuistjes harder op haar placemat neerkomen. Vuurrood ziet ze.
‘Maar het volk heeft wel voor hem gekozen hè?’
‘Dan vind ik het volk ook stom,’ zegt ze. ‘Stom stinkvolk.’
‘Jezus schat, doe toch niet zo elitair. Dat soort dingen mag je echt alleen aan deze tafel hardop zeggen hoor.’
‘Wat betekent etielèr?’
‘Ga nu maar eten schat,’ zeg ik, ‘anders wordt het koud. En dat is die hele Trump toch ook weer niet waard.’
Ik merk dat een scala aan emoties door mij heen raast. Aan de ene kant trots, op dit onverholen engagement van mijn eigenste kroost. Aan de andere kant schaamte, omdat ik me afvraag in hoeverre ik het wereldgebeuren niet al te zeer laat doordringen tot de tere kinderziel. Moet haar niet nog enige jaren een wereld van louter kabouters en elfjes gegund zijn? Niet dat die sprookjeswereld niet op haar belangstelling kan rekenen. Als ik aan de rand van haar bed de meest onzinnige dingen uit mijn duim zuig hangt ze aan m’n lippen. Maar als ik tijdens een wandeling doe alsof ik een kabouter voorbij zie rennen slaat ze haar ogen neer en zegt ze: ‘Doe toch niet zo dom, papa. Geloof je het zelf ofzo?’
Verhalen zijn verhalen en de echte wereld is de echte wereld. Dat onderscheid heb ik nooit zo hard willen maken, maar Annika blijkt hier steeds weer onverbiddelijk streng in te zijn. Alternatieve feiten worden feilloos door haar doorgeprikt.
Er zullen ongetwijfeld types zijn die menen dat ik mijn kind indoctrineer. Die het onverantwoord vinden dat haar moeder haar meenam naar een demonstratie tegen het een of ander. Wat ze overigens dodelijk saai vond, zoals het hoort. Het enige wat haar aandacht wist te trekken was een protestbord, dat ze daar van iemand kreeg. Aan de ene kant staat een boos gezichtje, aan de andere kant de tekst ‘Ik ben boos’. Ze houdt het omhoog als ze om wat voor reden dan ook boos op me is, zodat daar geen misverstand over kan bestaan. Ik denk er nu over om bordjes te maken met emoticons voor alle denkbare stemmingen, zo kan onze communicatie tenminste net zo vlekkeloos verlopen als tussen mensen op het internet.
Twee weken geleden zijn we verhuisd. Voor Annika’s kamertje kocht ik een poster van The Beatles. Ze is groot fan van dat kwartet. Aanvankelijk uitsluitend van het vroege werk, maar de laatste tijd weet ze ook steeds meer hun psychedelische periode te waarderen. Van K3 is ze ook fan (volgens mij van al hun periodes), maar die zullen nooit ofte nimmer mijn huis inkomen. Al kan het natuurlijk heel goed mogelijk zijn dat mijn geëtaleerde walging zo gauw een van de bij vriendinnen gehoorde liedjes uit haar keeltje klinkt, dat de aantrekkingskracht alleen maar vergroot. Toch kan ik me onmogelijk niet uitspreken op dit vlak. Anders hebben 'ze' sowieso gewonnen.
Mijn dochter laat zich selectief indoctrineren en toont daarmee haar autonomie. Het is inmiddels een spel tussen ons geworden dat ik Bowie in haar bedje blijf leggen en zodra zij deze pop ziet hij door de kamer gesmeten wordt. ’Stomme, stomme Bowie, jij hoort hier niet,’ gromt ze dan. Als je grootste held nog maar net het tranendal verlaten heeft, doet getuige van zoiets moeten zijn intense pijn. Later leerde ik het juist waarderen dat zij niet zomaar al mijn voorkeuren klakkeloos overneemt. Wellicht beter dan ik dat zelf deed, begreep Annika van begin af aan dat ik die pop meer voor mezelf dan voor haar had gekocht.
Annika’s liefde voor The Beatles mag dus vanuit een relatieve autonomie begrepen worden en voor haar Trump-haat zal dat dan ook wel gelden. Want al bevinden we ons in een omgeving waar die haat simpelweg onvermijdbaar is, weet ik zeker dat niemand in haar bijzijn zulke felle bewoordingen kiest om die haat in uit te drukken. Die woorden zijn van haar.
Als ze in bed ligt vraagt Annika om een eng verhaaltje.
‘Maar dan krijg je toch nachtmerries?’ vraag ik bezorgd.
‘Maakt niet uit,’ zegt ze. ‘Dat heb ik er voor over. Het moet echt het aller-aller-allerengste zijn wat je maar kan bedenken.’
Uiteraard neem ik zo’n verzoek serieus. Vampiers, zombies en clownspoppen spoken door m’n hoofd, maar steeds denk ik dat het nog wel een tandje enger kan.
‘Weet je het al?’ vraagt Annika met hoopvolle ogen gericht op mijn peinzende hoofd.
Dan schiet me te binnen dat ik het nieuws al een paar dagen niet meer gevolgd heb. Ik til m’n billen omhoog van de bedrand, trek m’n telefoon uit m'n broekzak en ga naar Twitter.