Ik lig te chillen op de Champix wanneer ik de muis meen te zien. Hallucinaties behoren tot de honderden mogelijke bijwerkingen die op de bijsluiter staan vermeld. Een andere is zelfmoord, wat wellicht het hoge slagingspercentage verklaart waarmee deze pil mensen definitief van het roken weet te brengen. Pas over tien dagen hoef ik te stoppen. Sterker nog, tot die tijd moet ik moedig doorroken van de dokter. Negatieve associaties aanmaken, wordt dat genoemd. De pil, die ik drie maanden lang dagelijks dien te slikken, zorgt ervoor dat het neurogebeuren van je dopaminevitrine gereceptoblokeerd wordt, of iets dergelijks. Het is dus al met al tegen heug en meug paffen geblazen. En daarbij dan langzaam gek worden, zoals muizen zien die er misschien helemaal niet zijn. Het duurt minder dan twee seconden, dan is de verschijning weer achter de koelkast verdwenen. Helemaal onvoorstelbaar dat zulke beesten hier zouden rondscharrelen is het ook weer niet; ik heb ze een paar keer in de gangen van dit oude gebouw gezien. Maar wel net iets te toevallig dat ik uitgerekend op de eerste dag dat ik hallucinaties kan hebben er eentje in mijn appartement betrap. Of zou zo’n muis dat ruiken?
‘Steek je er nou alweer een op?’ vraagt Zwaan verbaasd.
‘Denk niet dat ik dit voor mijn plezier doe hoor, het moet van de dokter,’ mompel ik naar mijn goede vriendin.
Haar afkeur voor hulpmiddelen bij het stoppen heeft Zwaan deze avond uitgebreid laten merken. Volgens haar is ‘cold turkey’ de enige juiste weg. De rest is een complot van de farmaceutische industrie.
‘Hoe kom ik er nou ooit achter of wat ik gisteravond zag echt was?’ peins ik voor de zoveelste keer.
‘Je kan jezelf beter eens afvragen waarom dit jou zo bezig houdt,’ zegt ze op omineuze toon. ‘Diep van binnen weet jij ook wel dat je je niet prettig voelt bij dit medicijn.’
Ik wil zeggen dat ik me vooral niet prettig voel bij het idee van muizen in mijn huis, maar besluit op een ander onderwerp over te stappen. Terwijl ik een nieuwe sigaret rol begin ik over de Amerikaanse verkiezingen. Langzaam maar zeker verdwijnt de ervaring van gisteren uit mijn hoofd.
‘Hé, goed nieuws Kasper!’ roept Zwaan middenin mijn niet onaardige Trump-imitatie. ‘Ik zag hem net over het aanrecht racen. Het was dus toch geen hallucinatie.’
‘Goed nieuws?!’ roep ik ontsteld. ‘Dan heb je er dus godverdomme niks van begrepen. Ik hoopte juist dat het een hallucinatie was.’
Om half zes ’s ochtends ben ik klaar met opruimen. Alleen het stofzuigen bewaar ik tot een gebruikelijker tijdstip. Zwaan is al uren weg. Ze heeft mij een confronterende rondleiding gegeven langs alle gevoelige plekken van mijn woning. Kruimeltjes die ik nooit eerder had opgemerkt, etenswaren die niet goed waren afgesloten. ‘Daar komen ze op af,’ zei ze op de toon waarmee een dokter zegt ‘dat krijg je er nou van’ wanneer hij de uitslag van een soa-test overhandigt. Zwaan bleek een ervaringsdeskundige met muizen te zijn, voor mij is het geheel nieuw terrein. Ik wil slapen, maar rol nog een shagje. Nog acht nachtjes slapen en dan mag ik stoppen.
Voordat ik de volgende dag met het stofzuigen begin, besluit ik eerst Annika’s speelhoek grondig te reorganiseren. Verkleedkleren bij de verkleedkleren, tekenspullen bij de tekenspullen, spelletjes waar ze te groot voor is in een doos. Zelfs haar poppenhuis richt ik opnieuw in. De lakentjes strijk ik tussen duim en wijsvinger glad en leg ik op de bedjes, de poppetjes zet ik aan tafel met een theepot tussen hen in. Morgen is ze er weer bij mij, wat zal ze veel van haar spullen herontdekken en daar zoet mee zijn. De smaak van het huishouden heb ik inmiddels goed te pakken, de muis verdwijnt steeds verder uit mijn gedachten. Des te heftiger de hartaanval wanneer ik de kussens van de bank - dat vuilnisvat van chipsresten en rijstwafelkorrels - trek en een wezentje met glanzend zwarte ogen een metershoge sprong over mijn rechterschouder maakt. Terwijl ik minutenlang onbeweeglijk daar blijf staan met de stofzuiger in mijn hand, is het enige wat ik denken kan: ‘Gelukkig rook ik nog, gelukkig rook ik nog.’
De komende uren zit ik in een beangstigend brandschoon huis aan Google gekluisterd, mij verdiepend in de wondere wereld der antimuizentips. Diervriendelijke tips welteverstaan, want haat tegen die beestjes voel ik ondanks alles allerminst. Ik haat enkel mezelf, dat ik zo’n aantrekkelijke omgeving voor ze heb weten te creëren en mij zo snel een vreemde in mijn eigen huis voel. Zoals wel vaker op het internet wordt het ene ultieme advies elders weer onderuit gehaald. De enige constante factor is de aanwezigheid van mijn favoriete dier. Als er een kat in huis is denken die wezentjes wel tien keer na voordat ze een potje op de tafel gaan dansen.
Officieel heb ik een kat, twee zelfs. Loeder en Muis. Zij zijn achtergebleven bij mijn ex. Haar nieuwe vriend is allergisch voor dit soort schepels. Omdat ik mijn ex een gezonde relatie gun had ik aangeboden ze op den duur over te nemen. ‘Op den duur’ zou over een maand of drie zijn, wanneer ik een nieuwe woning gevonden moet hebben. Een mooie reden om bij dezen even gezellig het vierde wandje te doorbreken en aan te geven dat uw gouden tip (mailen naar: k.h.vanroyen@gmail.com) beloond zal worden met een sleutelrol in mijn volgende boek, een exquisiet kinderkunstwerk voor boven uw bed en een heiligverklaring in mijn nog op te richten kerk. Maximaal 700 euro pm, als het eventjes kan voor onbepaalde tijd en hoe dichter in de buurt van de Watergraafsmeer des te handiger qua naarschoolbrengenhaalpraktijken. En het moet niet alleen geschikt zijn voor een kind van 5, maar tevens voor een kat van 6. Waarmee ik wel de afloop van dit verhaal enigszins weggeef, maar die had u op basis van het plaatje vast al een beetje kunnen zien aankomen.
Omdat enig gevoel voor ironie mij niet vreemd is, besloot ik van de twee degene te kiezen die de naam Muis draagt. Haar zusje, de grijze Loeder, heeft een knus onderkomen bij mijn ex-schoonmoeder gevonden. Maar daar ben ik nog niet. Op dit moment in de chronologie is een poes als mogelijke oplossing voor het muizenprobleem slechts iets wat zich in mijn achterhoofd bevindt. Om enkel en alleen vanwege zo'n stomme muis opeens mijn weloverwogen planning aan te passen voelt wat al te instrumenteel. Maar goed, de muis heb ik in het verhaal nog maar tweemaal gezien. De ene keer had het nog een hallucinatie kunnen zijn, de andere keer was vrij onontkoombaar maar duurde niet meer dan een seconde. Een seconde waar ik vervolgens urenlang van bij moest komen, maar toch. De derde ontmoeting zal alles veranderen, want dan begint het dier daadwerkelijk mijn huis over te nemen.
Annika is inmiddels ingelicht over onze nieuwe onderhuurder. Nieuwsgierig loopt ze langs alle muren en roept: ‘muisie, muisie, kom dan!’
‘Het idee is dus juist eigenlijk dat-ie wegblijft hè,’ probeer ik haar uit te leggen.
Zoals gewoonlijk word ik genegeerd.
‘Hé, wat heb je met m’n spullen gedaan?’ hoor ik als ze haar speelhoek betreedt.
‘Ik heb lekker opgeruimd!’ verklaar ik vol trots.
‘Heb ik daarom gevraagd?’
O jeetje, begint de puberteit tegenwoordig al met vijf-en-een-half?
Ik loop naar mijn dochter toe om haar tot de orde te roepen, maar zie dan dat ze vol verbazing naar het poppenhuis staart. Bovenop de theepot zit een wit donsje met schichtig op en neer trillende snorharen en cartooneske peperoogjes ons uitdagend te bestuderen. De poppetjes om hem heen lijken in afwachting van een speech. Dan klimt het babymuisje panisch via de gordijntjes naar de poppenbadkamer en maakt vanuit het badje een hoge sprong naar Annika’s kast, waarop een keurige rij schoenen een dankbaar stuiterparcours vormt. Vanuit de laatste roze gymp lanceert het wezen zichzelf naar de lichtgevende globe. Hij trapt een tijdje de poolcirkel in het rond en glijdt dan weg langs de Sovjet-Unie. De wereldbol is nog van mijn oma geweest.
Al twee uur lang houd ik het beest, dat zich steeds bewuster lijkt te worden van het feit dat-ie volledig de weg kwijt is, in de gaten. Ik bekijk mijn appartement met andere ogen, de mogelijke verstopplekjes blijken ontelbaar. Steeds als ik denk dat hij een definitieve uitgang heeft gevonden, hoor ik weer het getrippel van voetjes, of wordt er een boekje van een plank geschoven. Annika lijkt haar interesse inmiddels al lang verloren, terwijl ik spastisch langs alle meubels heen beweeg zit ze verveeld op de bank Tom & Jerry te kijken. Op zeker moment besluit ik de muis maar te lokken met een stukje kaas in een tupperwarebakje. Als hij daarin springt zal ik snel het deksel erop doen en hem dan naar buiten brengen. Wat ben ik toch een natuurliefhebber. Ik heb mijn jas al aan. Hij snuffelt een paar keer aan het bakje, maar als ik alleen maar aan een beweging denk, snelt-ie weg.
‘Och papa,’ hoor ik na mijn zoveelste moedige poging Annika zuchten, ‘dat heeft toch helemaal geen zin. Je moet gewoon gif strooien.’
We zijn maar op het terras naast mijn huis gaan zitten, waar ik in de ijzige koude een half pakje shag wegwerk. Als avondeten bestellen we bitterballen en vlammetjes. Annika drinkt er chocolademelk bij, ik bier, jenever en whisky.
Die nacht doe ik geen oog dicht, ik meen het wezentje overal te horen. Elk moment verwacht ik dat het op mijn hoofd zal landen.
‘Scheer je weg!’ roep ik met overslaande stem. Annika schrikt wakker en begint te huilen. Ik wil opstaan om haar te troosten, maar een apocalyptische maagkramp houdt mij tegen het matras gedrukt. Champix en alcohol blijkt geen verstandige cocktail.
Het enige wat de volgende dag van het beest te bekennen valt zijn de poepjes die het overal heeft achtergelaten. Mijn gehele schoonmaakoperatie kan opnieuw beginnen. Ditmaal doe ik het op mijn tenen. Ik vraag Annika of zij de kussens van de bank wil halen zodat ik daar kan stofzuigen.
‘Waarom moet ik dat doen?’ vraagt ze verbaast.
‘Mwah, lijkt me echt iets voor jou,’ zeg ik.
Door mijn dichtgeknepen ogen zie ik daar enkel wat uitgeknabbeld kussenvulsel liggen.
‘Misschien is-ie naar z’n eigen huis,’ oppert Annika aan het eind van deze muisloze dag.
‘Wij zijn hun huis’ fluister ik zonder haar aan te kijken. ‘Ze gaan alles overnemen. ALLES! Deze was vooruit gestuurd. De invasie kan elk moment beginnen. Hoor je de muren al kraken?’
Heb ik vanmorgen nou mijn pil genomen?
Op de eerste dag dat ik niet meer rook begint de rust in mijn leven weer een beetje weder te keren. Het is nog steeds onzeker waar ik over een paar maanden zal wonen, maar tot die tijd kan ik mij ieder geval thuis voelen in mijn huis. Dankzij Muis.
Hoe lang ik op mijn hurken naar het silhouet onder mijn bed heb staan staren alvorens ik het met de stofzuigerslang naar voren schuif weet ik niet. Ik hoop niet dat Muis er lang mee heeft zitten spelen, dat dat snoezige gezichtje in een legpuzzel vol ontbrekende stukjes is getransformeerd. Inmiddels is dat gezichtje toch ook een beetje als een vriend gaan voelen. Een vriend tegen wil en dank weliswaar, maar dat blijken zo vaak juist de makkers waar je je het meest aan hecht. Maar wie weet heeft zelfs de wildernis van dit huis geen enkel natuurlijk instinct aangewakkerd bij die luie Muis - die niet eens opkijkt naar vis of vlees in een pan, maar enkel fabrieksvoer blieft - en was het muisje een serene hongerdood gegund.
Ik slik, buig m’n hoofd en kijk met bonkend hart naar het lijkje voor mijn voeten. Een minuut verstrijkt voordat ik begrijp dat het een sok is.