Ik betrap mezelf er altijd op in een zonderling opgewekte stemming te geraken wanneer ik een bezoekje mag brengen aan de fietsenmaker. Waarschijnlijk omdat ik weet dat deze fietsenmaker z'n vak verstaat. Bij de ontdekking van een bescheiden euvel ben ik zo blij als een kind, omdat ik dan een legitieme aanleiding heb hem (of ik moet eigenlijk zeggen 'ze', ze zijn met z'n vijven, allen even robuust als zachtmoedig) lastig te vallen. Het euvel in kwestie blijkt doorgaans geen naam te mogen hebben. Nee, dat die bel net iets minder mooi galmt dan voorheen is een kwestie van een olietje, dat kan ter plekke wel even. Maar dan die banden en die kettingen, hoe heb ik dat nou zo ver kunnen laten komen? Tja, de echt essentiële zaken ontgaan me doorgaans. De fietsmaker diagnosticeert meewarig terwijl ik schaapachtig lach. Het is het vertrouwde spel. Als ik hem later op de dag ophaal voelt m'n fiets als herboren en daarmee ik ook.
'Er is iets met de standaard. Ik weet niet wat het is, maar hij lijkt net iets minder stabiel te staan dan normaal,' leg ik uit aan de man met z'n overall vol vlekken. Hij kijkt me geamuseerd aan door een bril zo a-modieus dat het voor hip door zou kunnen gaan. 'Je kan deze standaard uitklappen hè?' zegt hij en hij klapt hem uit.
'Oh ach,' zeg ik, 'maar ja, nu hij hier toch staat...'
'Kunnen we hem net zo goed een check-upje geven. Het is al goed, jongen. We gaan deze makker weer eens even lekker bijstellen.'
Ik huppel de fietswinkel uit om mezelf op een ijsje te trakteren.
Als ik m'n trouwe tweewieler de volgende dag ophaal ben ik al net zo uitgelaten. De mannen zitten met z'n allen rond een lage tafel, waarop een enorme stapel boterhammen prijkt.
'Sorry dat ik jullie onder schafttijd moet storen,' knipoog ik.
Ze maken om de beurt een schijnbeweging, door even van de stoel omhoog te wippen en dan weer te gaan zitten. Tot eentje met gespeelde verliezersblik blijft staan en naar achteren loopt om mijn fiets te halen.
Hij somt op wat er allemaal aan gedaan is, ik knik begrijpend.
'Die kan er dus weer even tegenaan,' concludeert hij. 'Dat is dan zesentwintig euro en vijfentachtig centjes.'
Wat een kleinigheid voor zoveel geluk, denk ik bij mezelf als ik m'n kaart in het pinautomaatje steek.
Het apparaatje reageert niet.
'Oh, even d'r uit en dan weer d'r in,' zegt de fietsenmaker.
'Dat zei m'n vrouw vannacht ook,' grinnik ik.
Voor enige tijd snijdt er een stilte door de ruimte. Alle kaken zijn halverwege een boterham gestopt.
'Oei oei oei,' mompelt dan een van hen aan het tafeltje. 'Laten we maar even doen alsof we dit niet gehoord hebben.'
'Nee,' zegt degene die voor me staat, 'we moeten dit niet zomaar wegwuiven. We moeten het benoemen. Elkaar aan durven spreken. Kasper, dit hadden we niet achter jou gezocht.'
'Het was maar een grapje,' stamel ik. 'Ik heb niet eens een vrouw. Niet meer.'
'Mag ik zeggen dat me dat niet kan verbazen?' zegt hij. 'Vrouwen slikken dit soort 'humor'' - z'n vingers krommen zich tot aanhalingstekens - 'niet langer meer. En terecht.'
'Maar ik zeg dit soort dingen normaal nooit,' hoor ik mezelf huilerig zeggen. 'Het moet het zomerweer zijn ofzo, ik ben echt in een rare stemming.'
'We zijn allemaal wel eens in een rare stemming,' spreekt de jongste van het stel, een gespierde gast met een nek vol tatoeages, 'maar dan wees je een vent en ga je niet de openbare ruimte met je issues besmetten. Besef je wel dat je door dit soort uitspraken dingen normaal maakt die helemaal niet normaal zouden moeten zijn?'
'Maar,' probeer ik in een laatste poging mezelf te verdedigen, 'mijn zogenaamde vrouw zei het toch. Niet ik. Dan is dat toch juist heel verantwoord?'
'Typisch om een zogenaamde vrouw dingen in de mond te leggen - zo van, 'we weten wel wat ze willen' - en daar dan niet eens de verantwoordelijkheid voor te nemen. Je verschuilen achter die laffe mannenblik. Zo'n cultuur willen we ver buiten onze mooie werkplaats houden. Het is geen kleedkamer hier. En als het hier wel een kleedkamer was zouden we er ook wat van zeggen.'
'Oké,' zeg ik. 'Ik zal het nooit meer doen.'
Een tienhandig applaus vult de ruimte.
'Echt heel mooi man, dat je wil leren. Raakt me erg. En spreek vooral ook anderen aan als ze de fout in gaan. Dan komen we er wel, met z'n allen.'
Als ik buiten sta vraag ik me af of ik ooit nog vol onbevangen vreugde deze fietsenmaker kan bezoeken. Misschien moet ik juist wel nóg vaker langskomen, om me zo steeds verder te kunnen ontwikkelen als man. Ooit zal ik het toch allemaal moeten begrijpen.
Op driekwart van m'n route - ach, wat fietst die fiets weer lekker! - bedenk ik dat m'n kaart nog ongebruikt uit hun pinautomaat steekt. Als een penis die beschaamd op het nachtkastje is blijven liggen.
(Beeld: David Černý)