Een teen in de oceaan

Ik had een kamer gereserveerd met ‘ocean view’, maar bij zoiets moet altijd nog maar blijken hoe dat in de praktijk uitpakt. Als om de spanning te verhogen, had het hotel de ruimte met maar liefst drie lagen zonwering aardeduister gemaakt. Eerst waren er de vuistdikke gordijnen, daarachter bleek zijdezacht vitrage te hangen en daar weer achter was het kozijn hermetisch afgesloten met een glanzend zwart rolluik. Op de tast vonden we een knop die dit luik in beweging zou moeten zetten. Normaal gaat mijn dochter over de knoppen, maar aangezien ik de kamer en dus ook het uitzicht betaald had, wist ik haar ervan te overtuigen dat deze eer toch echt aan mij was. Terwijl traag het mechaniek in werking kwam, zag ik voor me hoe ons zo een stenen muur getoond zou worden. Daar stond dan een oceaan op gegraffitied, met een zakkend zonnetje dat per spreekballon ‘got you!’ riep. Maar terwijl de kamer gehuld werd in een hypnotiserende schittering van water zo uitgestrekt als de hemel erboven, daalde het besef in mij neer dat je in het leven soms op meer getrakteerd wordt dan je had durven hopen of kunnen voorstellen. Met toegeknepen ogen staarde ik de eindeloosheid in. Annika verkende de rest van onze kamer. Het koelkastje en de ventilator met vijf standen vond zij minstens zo spectaculair als het uitzicht. 

Over een paar dagen zouden we verder reizen naar een vriend, die enige jaren geleden naar dit land was geëmigreerd. In zijn grote tuin zou ik boeken lezen en biertjes drinken en Annika met zijn zoontjes spelen. Annika’s moeder, stiefvader en broertje zouden zich vervolgens aan ons gezelschap voegen. Maar nu waren wij met z’n tweeën. Met z’n tweeën en met de oceaan. Wie mij kent weet dat ik geen waterrat ben (en wie dat nog wist, kan daar in dit boek meer over lezen), maar uiteraard zou ik ook een teen in die oceaan steken. Geen plichtmatige teen, maar een teen die er daadwerkelijk naar verlangde.

Het leven bleek overzichtelijk hier. Behalve de oceaan en het schelpige strand, was er de rustieke haven met haar vele visrestaurants, de ijssalon die we na ons eerste bezoek tot de beste van het westelijk halfrond zouden bestempelen en de andere ijssalons die we uit medelijden zouden overwegen toch ook maar een kans te geven. En dan was er het springkussen waarop een afgetrainde kerel met diepgebruind ontbloot bovenlijf kinderen in een tuigje bevestigde, om ze tot ijzingwekkende saltohoogtes te torpederen. Die jongen had het er maar druk mee; hij moest steeds vier exemplaren afwisselend in de lucht zien te houden. Natuurlijk wilde Annika daar een van zijn. Zenuwachtig lachend van de dieptevrees speelde ik de rol van trotse vader en filmde ik haar acrobatische toeren. Daarna liepen we verder naar het strand.

Annika kwam af en toe langs om mij bijzondere schelpen en krabbenpoten te laten zien en verdween dan weer het water in. Ik probeerde een boek te lezen, maar mijn aandacht werd steeds afgeleid door de mensen om me heen. Voorzichtig uitgelaten, zo zou ik de badgasten om mij heen beschrijven. Er heerste duidelijk een besef dat ons plezier hier niet vanzelfsprekend was en slechts nauwlettend werd toegestaan. Of was dat projectie van mijn eigen dubbele gevoelens? Hadden we in deze duistere tijden niet eigenlijk thuis moeten blijven? Wij leken de enige buitenlandse toeristen hier te zijn. Dat zou me vrolijk moeten stemmen, maar ik voelde me misplaatst. Alsof ik een tijdreiziger was, die zich niet goed ingelezen had over het tijdperk waar hij naar gestuurd werd. Een gezette vrouw zonde topless met een mondkapje op.

Toen ik zei dat ik met haar mee het water in ging, keek Annika verbaasd.
‘Ik kan toch moeilijk de hele tijd op die oceaan uitkijken en er niet een teen in steken,’ legde ik haar uit. ‘Het is toch maar mooi de oceaan,’ voegde ik daar aan toe, om eventuele misverstanden uit de weg te ruimen. ‘We hebben het hier niet over een zeetje hè.’

Ik volgde mijn dochter. Zij had het water betreden, ik was er nog een paar passen van verwijderd. Er lagen wel erg veel steentjes en schelpjes hier, maar wie de oceaan wil voelen moet enige pijn op de koop toe nemen. Toen kwam er een kereltje op ons afgelopen, met een tred alsof hij ons al een tijdje bestudeerd had en nu toch echt in moest grijpen, al had hij zo gehoopt dat het niet zover zou hoeven komen. Hij had wel wat van het Michelinmannetje, maar waar het Michelinmannetje steevast stompzinnig lacht, had dit figuur een blik van grote bezorgdheid op zijn gezicht. Dat we geen gemeenschappelijke taal spraken bleek al snel, maar over zijn gebaren kon weinig misverstand bestaan. Het was gevaarlijk om met blote voeten dit water te betreden. Ik gebaarde een samenvatting van zijn gebaren, om aan te geven dat ik het begrepen had. 
‘Sorry schat,’ zei ik tegen Annika. ‘Ik had sandalen moeten meenemen.’ En ik liep terug naar onze handdoeken, haar in het gevaarlijke water achterlatend.

Natuurlijk zou mijn teen nog wel een kans krijgen. De komende dagen bleven we omgeven door dit water. Al zou ik waarschijnlijk wel minder onbevangen de oceaan inlopen, wetende dat ik elk moment op iets scherps kon stappen om vervolgens dood te bloeden. Ook vroeg ik me af of het Michelinmannetje alleen opereerde, of dat hij onderdeel was van een team. Van een typische strandwacht had hij toch weinig weg, maar in hoeverre dat beeld gevormd was door tv-series en dergelijke wist ik ook niet. Misschien waren de meeste strandwachten wel zo, dik en nerveus. En selectief bovendien, dat was waar Annika vooral over viel. Want waarom had hij alleen mij aangesproken? Iedereen liep hier op blote voeten, zo toonde ze met gespreide armen. Haar rechtvaardigheidsgevoel is altijd vele malen groter dan het mijne geweest. Ik leg me er gauw bij neer dat het leven nu eenmaal van willekeur aan elkaar hangt. En misschien was het wel geen strandwacht, maar een betrokken burger. Ieder geval iemand die inzag dat de oceaan en ik onder geen beding met elkaar in contact mochten komen, omdat anders de harmonie van het ganse universum op het spel kon komen te staan. 

De volgende dag was het Michelinmannetje in mijn hoofd al verworden tot een anekdote, een maf moment dat verder van geen enkel wezenlijk belang was. Natuurlijk staarde ik het strand af, maar hij was nergens te bekennen en ook niemand anders die hier de zaken in de gaten leek te houden. Ik zou zo direct doodleuk het water inlopen zoals al die andere mensen hier. Ik was niet anders dan hen en als ik dat wel was, was dat niet aan mij af te zien. Ik volgde Annika nogmaals, me ditmaal iets bewuster van al die scherpe steentjes onder m’n voeten. Misschien liep ik daardoor wat trager. Sandalen waren inderdaad geen overbodige luxe geweest. Anderzijds, zoals Annika had aangekaart, droeg nagenoeg niemand die dingen hier. Zij was inmiddels in het water en keek verveeld waar ik bleef. Ik wilde mijn pas versnellen, maar daar kwam hij druk gebarend weer aan. Alsof hij, zodra ik bijna bij het water was, uit het niks materialiseerde.

Met ‘oooo’ en ‘aaaa’, deed ik alsof ik zijn gebaren nu pas écht begreep en het dus niet zo was, dat ik zomaar zijn eerdere waarschuwing in de wind had willen slaan. Annika kwam op ons afgelopen. 
‘Vraag dan waarom de andere mensen wel mogen?’ beet ze me toe. 
‘Laat maar, lieverd,’ fluisterde ik gemoedelijk. Het mannetje liep alweer weg, zijn taak leek volbracht. Annika rende achter hem aan. Ik probeerde haar tegen te houden, maar de schelpjes waren echt heel scherp.
‘Ekskoesj mie, monsjeur’, riep ze een paar keer. Het Michelinmannetje draaide zich om, met een blik alsof hij zich opeens herinnerde jaren geleden het gas ergens aan te hebben laten staan. Ze wees naar haar voeten en naar de mensen om ons heen. Het Michelinmannetje keek over haar heen naar mij. Er sprak een enorme droevenis uit zijn blik, alsof alles wat hij deed altijd tevergeefs zou zijn en ik dat wel zou begrijpen. Was dat het? Wilde hij me aanspreken, omdat hij dacht dat ik een van de weinigen was die hem begreep en daarom naar hem zou luisteren? Misschien wel de enige? Ik grijnsde met mijn handen in de lucht, alsof ik wilde zeggen ‘ach, die kinderen hè.’

‘Hij is hier écht niet,’ zei Annika later die middag en de volgende dag een paar keer, zoals ik dat vroeger regelmatig tegen haar gezegd had nadat ik zeer uitgebreid de ruimte onder haar bed had afgespeurd naar mogelijke monsters.
‘Het was toeval die twee keer,’ ging ze verder, ‘driemaal is scheepsrecht. En als hij weer komt, moet je je er lekker niks van aantrekken. Want het slaat toch nergens op dat jij niet het water in mag.’
Ze had gelijk natuurlijk, maar toch, maar toch. Sloeg het echt nergens op? Of begreep het Michelinmannetje als geen ander hoe belangrijk zijn taak was, de taak om mij uit het water te houden? Die droeve blik van herkenning bleef op mijn netvlies gebrand. Had hij misschien net als ik nooit zijn zwemdiploma gehaald en nam hij daarom zijn taak als strandwacht zo serieus? Wilde hij voorkomen mensen dat mensen gered zouden moeten worden, omdat hij zelf het water niet in kon? Was het mijn lot om ook strandwacht te worden?

Ik zette het oceaangebeuren uit mijn hoofd. Hoe Annika ook bleef benadrukken dat ik het een derde kans moest geven, ik berustte in mijn lot dat het uitzicht een uitzicht zou blijven. En dat was toch ook al bepaald niet mis.

Annika had haar vakantiegeld besteed in een winkeltje dat speciaal voor dat doel in dit oord leek te zijn neergezet: bakken vol haarbanden en dagboeken. Waarom zij zoveel dagboeken nodig heeft, heb ik nooit begrepen. Ik heb haar haast nooit in een ervan zien schrijven. Maar er is wel meer dat ik niet begrijp en moet toegeven dat de stoffen omslagen in de vorm van flamingo’s en eenhoorns aangenaam aanvoelen. Ze hield een paar euro’s over en op de dag van ons vertrek, besloot ze na enig beraad deze uit te geven aan een tweede ronde op het springkussen. Ik zei dat dat als een prima plan klonk, maar dat zij het dan wel zelf zou moeten regelen. Mijn taak als trotse vader had ik de eerste keer al verricht. Ik zou op een bankje bij het strand voor de laatste maal het uitzicht in mij opnemen en wachten tot ze terug was. Daarna moesten we terug naar ons hotel om onze bagage op te halen en vervolgens naar de vermaarde ijssalon alwaar we met mijn geëmigreerde vriend hadden afgesproken. Hij had aangeboden ons een lift te geven. Met een uurtje zouden we bij zijn boerderij zijn, die niet op de oceaan maar op een kerkhof uitkeek. Ik was vaker bij hem geweest en dan wees hij regelmatig trots naar dat uitzicht en verzuchtte dan ontroerd: ‘ik hoef hier echt nooit meer weg.’

Ze was zeker twintig minuten weggeweest, toen ik haar in woedende tranen op me af zag komen lopen. Het was duidelijk, er was haar een groot onrecht aangedaan. Ze vertelde dat ze heel lang had staan wachten en de meneer toen had gezegd dat ze de volgende was, maar toch een ander kind voor had laten gaan. Ik overwoog te zeggen dat ze het dan maar uit haar hoofd moest zetten, dat die dingen soms zo lopen en dat daar niets aan is te doen. Maar nee, of het nou mindful of fatalistisch genoemd moet worden, deze levenshouding zou ik niet op haar over laten slaan. Zij had het voor mij opgenomen en nu moest ik dat voor haar doen. 

Met haar hand in de mijne stapte ik met een zo recht mogelijke rug op de springkussenman af. We zouden wel eens zien wat hier godverdoppie aan de hand was. Een kind aan het lijntje houden, in deze verzengende zon nog wel, hoe durfde hij. Goddank bleek ik mijn mond niet eens open te hoeven doen. Mijn aanwezigheid was genoeg, want zodra de gebruinde torso ons zag begon hij in z’n beste Engels uit te leggen dat er sprake van een misverstand was geweest. Een ander kind was ook toegezegd de volgende te zijn, maar deze leek te zijn verdwenen en was toen opeens weer teruggekomen. Hij keek me gespannen aan. Ik zei dat ik het begreep, maar ik deed mijn best daar zo zo min mogelijk begripvol bij te kijken. Een moment als dit zou zich vast niet snel meer aandienen, dus ik was het aan mezelf verplicht hier zoveel mogelijk genot uit te halen. Ik zei tegen Annika dat papa het allemaal geregeld had. Terwijl ze in het tuigje gezet werd, liep ik net niet mijn handen tegen elkaar afkloppend naar mijn bankje terug.

Starend naar de oceaan, verdwenen een tijd lang alle gedachtes. Tot ik me met een schok afvroeg hoeveel tijd er al voorbij was gegaan. Toch zeker een half uur. Nou zou die man Annika natuurlijk extra lang op dat kussen laten, ter compensatie voor al het psychische leed dat hij veroorzaakt had en natuurlijk uit angst dat haar vader hem voor z’n bek zou slaan. Maar dit was dan wel weer erg lang, dat kon toch ook niet helemaal gezond meer zijn. Moest ik me al zorgen gaan maken? Die man was natuurlijk veel te knap om een pedo te kunnen zijn, maar wie weet had hij wel een verbond met het Michelinmannetje gesloten. Ze zouden haar net zo lang in de lucht houden, om te voorkomen dat ik nog een drieste poging zou ondernemen. Ik merkte dat ik me uitgedaagd voelde. Op mijn telefoon zag ik dat we niet veel tijd mee hadden. Het kwam nu op handelen aan. Natuurlijk was het volstrekt onverantwoord: de plek verlaten waar ik met mijn dochter had afgesproken. En toch deed ik het. Schichtig om me heen kijkend naar eventuele Michelinmannetjes en dan weer mijn hoofd omdraaiend naar het bankje, dat steeds moeilijker van de andere bankjes te onderscheiden viel, kwam ik steeds dichter bij de oceaan. In de verte zag ik een stipje in het luchtruim dat mogelijk mijn dochter was. Lafjes zwaaide ik in haar richting. Papa ging het nu dan toch echt doen.

En daar stond ik dan, vol ongeloof. Mijn tenen bevonden zich alletien in de machtige oceaan. Ik was waar ik moest zijn. Niemand keek mij vreemd aan. De Michelinmannetjes hadden het opgegeven, of ze hadden ingezien dat ze zich vergist hadden. Ik was niet een van hen. Ik was wie zij hadden kunnen zijn, als ze meer inzicht in het uitzicht gehad hadden. Over een minuut, misschien twee, zou ik het water weer uitlopen. Ik zou mijn inmiddels kotsmisselijke en helsverbrande dochter in ontvangst nemen. We zouden naar het hotel rennen en daarna naar de ijssalon. Ik zou vloeken omdat we te laat kwamen en ik zou mijn vriend proberen te bellen, maar m’n telefoon zou leeg blijken. Annika zou overgeven vanwege de zonnesteek die ze opgelopen was en de rest van de reis koorts hebben. Ik zou schimmel tussen m’n tenen krijgen en een infectie op m’n zool vanwege een agressieve schelp. Vele verschrikkelijke en wonderschone momenten stonden ons op te wachten. Het leven zou verder gaan, alsof er niets gebeurd was. Maar ik wist wel beter. Ik was nu hier.

uitzicht.JPG