Ik had het witgroene bosje al in m’n mandje gedaan, toen ik zag dat het niet was wat ik nodig had. ‘Lente-ui’ stond er op mijn lijstje, ‘salade-ui’ op het bordje. Ik legde het terug en liep langs alle vakken van de groenteafdeling, maar lente-ui kon ik niet vinden. Besluiteloos merkte ik dat mijn zoektocht me weer voor de salade-ui had laten eindigen. Had ik tot nu toe altijd salade-ui gebruikt waar het lente-ui had moeten zijn? Wist ik dan niet hoe lente-ui behoorde te smaken? Maakte het dan iets uit als ik voortaan door zou gaan met het een in plaats van het ander te gebruiken? Of was het onmogelijk ooit nog terug te keren naar die naïeve staat van voorheen?
‘Mag ik er even langs?’ vroeg een vrouw en greep een bosje met zo’n snelheid, dat het leek alsof zij zich in een geheel andere dimensie dan de mijne bevond. Moest ik haar erop attenderen dat zij nu salade-ui in huis haalde? Of zou dat ook precies zijn wat er op haar lijstje stond? Verslagen liep ik in de richting van de zuivelproducten. Eerst de andere boodschappen dan maar.
Crème fraîche, biogarde, bitterkoekjesvla. Daar stond een jongen Danoontjes bij te vullen.
‘Mmm,’ schraapte ik mijn keel, ‘mag ik vragen waar de lente-ui staat?’
‘Ja,’ zei de jongen, die volgens zijn bordje Rayen heette, en hij liep voor me uit.
Hoe dichter we de plek naderden waar ik in de afgelopen tien minuten twee keer eerder was geweest, hoe benauwder ik me voelde worden.
‘Ja, ik dacht dus ook dat dat het was,’ legde ik aan Rayen uit, ‘maar dit blijkt salade-ui te zijn.’
‘Wááát?’ zei Rayen met overslaande stem. Gebiologeerd keek hij naar het bordje, waar ik mijn hand voor gespreid hield alsof ik zojuist een goocheltruc met de letters had uitgehaald.
‘Nou,’ concludeerde hij toen opeens heel nuchter, ‘dan is het toch salade-ui.’
‘Maar in het recept staat lente-ui,’
‘Welk recept?’
‘Waar ik de lente-ui voor nodig heb.’
‘Ik weet het echt niet hoor. Ik weet het echt niet.’
Schuchter liep hij weg. Nu stond ik dus weer alleen voor het vak met salade-uien.
Hoe lang ik daar bleef staan weet ik niet, maar inmiddels had ik alles over het onderwerp op mijn telefoon gegoogeld. Nu zou ik Rayen zoeken om het hem te vertellen, zodat deze kennis zich via hem verder zou kunnen verspreiden. Na enige omzwervingen trof ik hem bij de koolzuurhoudende dranken.
‘Rayen!’ riep ik en hield triomfantelijk een bosje salade-uien voor z’n neus.
‘Het blijkt dus gewoon een synoniem te zijn. Salade-ui ís lente-ui. Ik heb altijd het juiste gekocht.’
‘Oké,’ zei Rayen. Tot mijn verbazing leek het hem niet echt te interesseren. Terwijl hij net nog even zo verbaasd was geweest. Maar zo makkelijk liet ik me niet uit het veld slaan.
‘Kijk,’ reciteerde ik uit het hoofd, ‘waar veel mensen het mee verwarren is bosui. Maar dat is dus wél daadwerkelijk iets anders. Het komt voort uit hetzelfde gewas, maar de lente-ui wordt eerder gerooid. Bij de bosui zit een bolletje aan de onderkant. In culinaire zin is er niet al teveel verschil, de bosui is volgens Emma1974 alleen net ietsje scherper.’
Rayens ene oog keek me aan met een schichtige blik, terwijl z’n andere gericht bleef op de pallet Rivella. Uit zijn blauw-witte borstzak haalde hij een portofoon.
‘Lente-uitjes bevatten veel mineralen en staan bekend om hun gunstige invloed op botten, spieren en tanden,’ ging ik onverdroten verder.
Rayen drukte op een knop en fluisterde haastig: ‘We hebben er weer eentje. Code 14.’
‘Het wordt ook wel salade-ui genoemd, omdat het een slaatje een echte boost kan geven. In Vlaanderen wordt het ook wel schalulleke genoemd. In de eerste paar edities van Suske & Wiske heette de pop van Wiske ook zo, maar omdat dat voor Hollanders raar klonk veranderde Willy Vandersteen dat later in Schanulleke. Met een ’n’ dus.’
Ik voelde een stevige hand op mijn schouder.
Remco, die zich voorstelde als de filiaalregisseur, was een kast van een man. Hij leidde me voor door de rubberen flappen naar het magazijn en vervolgens een trapje af. We stonden in een smalle gang. Hij haalde een koperen sleutel van een plank en opende een lage deur. De piepkleine kamer werd geheel gevuld door een tafel met een stoel. Remco gebood me daarop plaats te nemen en bleef zelf staan. Aan de muur hing een naaktkalender uit 2003.
‘Kasper heet jij toch?' checkte hij met Mokumse tongval.
Onwillekeurig streek ik even over m’n borst, maar daar bleek geen bordje te hangen.
‘Hoe weet u dat?’ vroeg ik.
‘We volgen jou al een tijdje, jongen. Niet paranoia worden hoor, gewoon via je bonuskaart. Maar je spendeert nogal wat tijd in ons winkeltje. Niet dat we daar nou echt op vooruit gaan. Sterker nog, ik heb zo een donkerbruin vermoeden dat we juist inkomsten mislopen door die bezoekjes van jou. Want dat staat hier maar te dralen met z’n lijstje en z’n telefoontje, mensen worden daar kriegelig van. Die willen hem zo snel mogelijk peren. En ik ken ze geen ongelijk geven.’
‘Sorry,’ stamelde ik.
‘Nee, jij ken daar ook niks aan doen. Zo ben je nu eenmaal. Maar je moet niet het personeel lastig gaan vallen, knul. Met al je informatie. We motten dat soort dingen een beetje stil houden. Dat lente-ui tegenwoordig salade-ui heet en meer van die ongein. Voor je het weet gaan de mensen zich afvragen wat eigenlijk de zin van het leven is. En dan heb je de poppen aan het dansen, want de lust tot consumeren wordt dan wel een beetje vergald hè. Door types zoals jij.’
Ik beloofde Remco dat ik me voortaan koest zou houden.
‘Hartstikke mooi, zie dit dan maar als een leermomentje,’ zei hij en hij leidde me naar boven.
‘Ga maar lekker je boodschappies afrekenen en zeg maar tegen Fatima van kassa 4 dat je een extra moestuintje krijgt namens mij. Wie weet zit ‘r wel stengelui in je bakkie.’
Uit zijn keel klonk een holle, angstaanjagende lach. De wereld die zich aan de andere kant van de rubberen flappen voor me uitstrekte leek met geklemde kaken mee te grinniken.