De Coronaclown (part III)

Hieronder volgt het derde deel van dit meeslepende quarantainefeuilleton. De vorige delen gemist? Lees deze dan eerst hier en hier.

‘Of clown een vitaal beroep is? Gompie, dat vind ik nou best een complex vraagje.’
Ruberts gezicht liep anderhalve seconde achter bij wat hij zei, maar hij kon het hebben. Hij zag er jonger uit dan ik me had voorgesteld. Echt oud was hij nooit geweest, maar toen ik met hem in de collegebanken zat had hij al redelijk volwaardige carrières als tramconducteur en poffertjesbakker achter de rug en dat maakte toch wel indruk op ons, de studenten die nog maar net het ouderlijk huis uit waren komen rollen. Met enkelen van hen kwam ik geregeld bij hem over de vloer voor zijn filmavondjes. Wat ik op het schermpje meekreeg was er sindsdien weinig aan zijn interieur veranderd. Dezelfde combinatie van strakke lampen en geragde stoelen, die wonderwel werkte. 

‘Kijk Kaspertje, het malle is dat ik mij jarenlang in de clownerie ondergedompeld heb - let wel: de clownerie als onderzoeksobject natuurlijk, ik liep niet zelf met zo’n neusie rond - en dat het toen roepen in een woestijntje was hoor. Clowns werden totaal niet serieus genomen. Maar…………………………….’

‘Ik hoor je niet meer Rubert. Hoor je mij nog wel? Ik hoor mezelf nog wel.’
‘Nee, ik was gewoon even stil. Zoeken naar de juiste woorden.’
Dat was niets voor Rubert. Meestal had hij de juiste woorden wel paraat. Of althans, woorden die achteraf gezien de juiste bleken. Soms was het pas jaren later dat je begreep wat hij bedoeld had. Toch waren nu jaren voorbij gegaan dat ik niet meer aan hem had gedacht. Totdat de flyer van Kobus, die mijn dochter zoveel angst aanjaagde, in ons huis belandde. 

‘Houd jij je dan wel nog bezig met dat onderzoeksobject?’ vroeg ik maar, toen ik ging twijfelen of de huidige stilte technisch dan wel menselijk van aard was. Ruberts gezicht kon zomaar ineens bevriezen, daar stond hij bekend om, dus daar had je nu ook niet al teveel aan.
‘Dat is ’t hem nu juist,’ hoorde en zag ik Rubert in hoge snelheid weer tot leven komen, ‘dat doe ik dus nauwelijks meer. Terwijl de belangstelling inmiddels groter dan ooit is. Ik word nog wel eens voor een lezing of een interview gevraagd. Omdat er dan weer een clown in het nieuws is. Of omdat er een film over een clown is uitgekomen. Maar denk je dat die mensen mijn proefschrift Confessies der clownerie: van sarrende narren tot kolder in de polder hebben gelezen? Laat me niet lachen. En ik ben ook weer verder met m’n leven gegaan. Heb de poffertjeskraam uit de berging gehaald. Ik heb eindelijk het gevoel dat ik weer leef.’
‘Sorry Rubert,’ zei ik, ‘ik wist niet dat het zo gevoelig lag. Het leek me gewoon wel een aardige aanleiding jou weer eens te spreken. Het is immers zo lang geleden. Die bovenbuur is maar bijzaak.’
‘Nee nee Kasparov, je nu niet bezwaard gaan voelen nu. Het punt dat ik wilde maken, is dat ik tot mijn eigen verrassing door deze zogeheten coronaclown wél geïntrigeerd ben, geprikkeld zou ik zelfs willen zeggen. En waar ‘m dat precies in zit weet ik ook niet. Misschien wel vanwege de duidelijke functie-omschrijving die al in de naam zit. Waarbij we eindelijk terugkomen op je oorspronkelijke vraag. Of clown een vitaal beroep is. Ja, ik denk dat als het erop aankomt, in tijden als deze, hun vitaliteit niet mag worden onderschat. Ik denk dan ook dat die buurjongen van jou zeker niet alleen zal staan. Anders is ’t wel een fucking genie. Pardon my french. Of op z’n minst een pionier die de geschiedenisboekjes in zal gaan. Nu ik erover nadenk zou dit best wel eens tot een grootschalige beweging uit kunnen groeien. Als dat niet al gaande is.’
‘Waren er ten tijde van de pest dan ook veel clowns actief?’
‘Niet naar de bekende weg vragen Kassiebassie, je hebt m’n proefschrift gelezen.’
Dat was waar ook. Rubert had indertijd een PDF naar alle leden van de filmclub gestuurd. Zo noemde hij ons, ‘de filmclub’. Terwijl we in totaal niet meer dan anderhalve film gezien zullen hebben. Daar kwamen we niet aan toe, door alle gesprekken. Of monologen waren dat eerder, waarbij het de uitdaging was de juiste vragen of opmerkingen te maken waarop Rubert heerlijk in kon gaan. We zagen het als een competitie, wie het beste, meest glanzende, kwartje in hem kon gooien.
‘In die tijd waren de huizen natuurlijk veel gehoriger dan nu. Hoe gingen ze dan om met het geflap van eventuele clownsburen?’
‘Kassie o Kassie, de flapschoen is nog maar een relatief recente uitvinding. Is dan echt alles bij jou weggezakt?’
‘Sorry Ruben, ik ben inderdaad niet op m’n scherpst. Dat geflap houdt ons de hele nacht wakker.’
‘En wie mogen ‘ons’ dan zijn?’
‘Mijn geliefde en ik. De helft van de week woont mijn dochter bij ons, maar die slaapt overal doorheen. Gelukkig maar, want zij is als de dood voor clowns. Net als ik indertijd.’
‘Oh ja, daar hebben we toen nog een flinke kluif aan gehad,’ grinnikte Rubert weemoedig.
‘En jij? Nog steeds alleen?’ vroeg ik verlegen.
‘Er komt wel eens een grietje klaverjassen, om het zo maar eens keurig te zeggen, maar ik ben en blijf toch wel een happy einzelgänger. Aan mijn lijf en ziel geen polonaise.’
Ik merkte dat ik het gemist had, de souplesse waarmee deze volkse academicus open deuren met encyclopedische terzijdes en wonderlijke inzichten afwisselde. Hoe kon het dan dat ik hem zo lang vergeten was? Was het leven gewoon verder gegaan, alsof Rubert nooit bestaan had? Of was ik altijd iets van hem bij me blijven dragen? Was ik hem in zekere zin geworden, waardoor hij niet meer nodig was?

‘Kaaspeer, volgens mij is de verbinding weggevallen.’
‘Nee sorry, ik was gewoon even stil.’
‘Ach, dat mis ik nou toch wel hoor van die zogenaamde fysieke werkelijkheid. De stiltes die gewoon stiltes kunnen zijn. Gemakkelijk, ongemakkelijk, veelbetekenend, noem maar op. Alles is nu een oorverdovend geruis. De dreiging van slechte verbindingen ligt constant op de loer, als een krokodil ofzo.’
‘Zullen we anders het nummer bellen?’
‘Welk nummer?’
‘Het nummer op de flyer. Het nummer van Clown Kobus.’
‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen, jongen. Dat lijkt me nou een uitstekend plannetje. Maar wacht, ik pak even m’n blocnootje erbij. Je weet immers nooit wat dit avontuur ons op zal leveren..’
‘Rustig aan Rubert,’ zei ik, ‘dan schenk ik mezelf nog een rivellaatje in.’
‘Rivella?’ vroeg Rubert verbaasd. ‘Brouwen ze dat goedje nog steeds dan?’
Ik liet een stilte vallen die haast voor echt kon worden aangehoord.

[Wordt vervolgd]

Kermis_en_spel_poffertjeskraam_huren_Kirmes_poffertjes_stand_mieten.jpg