Jacques was nog nooit in mijn stamkroeg geweest. Nou was ik ook bijna nooit in mijn stamkroeg geweest, de stamkroeg was meer een idee, een concept, een visie (vermoedelijk afkomstig van televisie). Al zo lang ik me kan herinneren verlang ik naar zo’n plek, waar ik op mijn vaste kruk aan de toog neervlij om daar het vaste recept te bestellen, een schaal pinda’s leeg te kauwen en mijn levensverhaal te oreren aan wie het maar wel of niet horen wil. Maar een vast recept heb ik niet, ik hou helemaal niet van pinda’s en nog minder van mensen. Of nou ja, ik hou wel van mensen, maar niet in mijn vrije tijd. Dan ben ik het liefst alleen, of met mensen die mijn levensverhaal al kennen. Mensen zoals Jacques. Hij is ooit naar het Franse platteland geëmigreerd en zoals dat gaat met zulke types voelt hij zich sindsdien een Fransoos, en heeft hij de nodige opvattingen over onder andere de Hollandsche directheid, Hollandsche tafelmanieren en Hollandsch brood. Maar het fenomeen stamkroeg - niet per se typisch Hollandsch, maar op het Franse platteland toch wel redelijk ver te zoeken - trok hem over de streep om met mij een avondje op stap te gaan.
‘Heb je er dan eindelijk één gevonden? Ik weet dat je er al je leven lang naar zoekt,’ had hij mij verrukt geappt.
‘Goede muziek, stevige worst, en een rijk assortiment aan pilsen. En dan ook nog eens op kruipafstand van mijn huis. Wat wil een mens nog meer?’ typte ik als ultiem reclamepraatje, haast als om mezelf te overtuigen.
Maar hoe dichter we de opgehemelde plek naderden, des te moeilijker viel te ontkennen dat het er ramvol zat. Een reusachtig scherm vertoonde op vol volume een voetbalwedstrijd.
‘Dit had ik niet van jouw stamkroeg verwacht,’ sprak Jacques verbouwereerd.
Een van de basisessenties van onze vriendschap is dat hij net zo’n fanatiek sporthater is als ik.
‘Shit,’ stamelde ik, ‘ik dacht toch écht dat ik ‘m eindelijk gevonden had.’
Met mijn geliefde had ik al het worstcasescenario besproken dat we niet naar de stamkroeg konden. Of nou ja, ik dácht dat dat het worstcasescenario zou zijn, dat-ie vanwege een lekkage gesloten zou blijken of iets dergelijks. Dat mijn stamkroeg onmogelijk mijn stamkroeg kon zijn, was toch wel nog een stukkie worse than the worst. Het zou tijd kosten om dat te verwerken. N had mij ieder geval toestemming gegeven om dan maar naar een van de omliggende etablissementen uit te wijken, de zaken die wij normaal standvastig boycotten. Eigenlijk was ze ook te goed voor deze wereld.
‘Waarom boycotten jullie die zaken?’ vroeg Jacques, mijn afgewezen stamkroeg achter ons latend.
‘Omdat ze in handen zijn van sinistere figuren, die de eigenheid van elke wijk om zeep helpen. Plekken die er zogenaamd voor alle buurtbewoners zijn, maar waar tosti’s worden geserveerd van veertien euro per stuk.’
‘Wat zit er dan allemaal op die tosti’s? Is het wel met béchamel?’ sprak Jacques, helemaal mijn punt negerend.
De te boycotten kroegen vertoonden geen voetbal, maar zaten ook allemaal vol. Ach, het was natuurlijk ook zaterdagavond. Iemand die liever de deur niet uitkomt staat bij zulke zaken ook niet stil.
Uiteindelijk kwamen we terecht bij een plek genaamd Cafe Français, dat zichzelf op de luifel aanprees als ‘the place to be for authentic French vibes’.
De door de speakers snerpende chansons onderstreepten de leegte van de gigantische zaak. Op een romantisch brasserieënd stelletje na dat voor de gelegenheid leek te zijn ingehuurd, waren wij de enige klanten. Dit was nou weer het andere uiterste, maar het belangrijkste was dat we eindelijk wat konden drinken.
‘Zo’n kroegentocht zonder kroegen maakt toch maar dorstig,’ vatte Jacques de situatie samen.
Het bedienend personeel was zeker met het drievoudige van het aantal gasten, maar hun aandacht trekken bleek een intensieve opgave. Ze waren zo ontzettend druk met van alles in de weer.
‘Typisch die Amsterdamse mentaliteit hè,’ sprak Jacques, ‘de klant is hier geen koning, maar een irritante onderbreking van het o zo belangrijke eigen leventje.’
Ik moest naar de wc en zei dat hij maar wat voor mij moest bestellen, als het hem zou lukken.
‘Breng zo maar verslag uit van die toiletten,’ zei Jacques. ‘Benieuwd wat ze daarvan gemaakt hebben. Vast geen gat in de grond voor de authentieke experience.’
Pas toen ik wegliep zag ik dat het bankje waarop we zaten de vorm had van een croissant.
Toen ik terugkwam bleek tot mijn opluchting een serveerster aan onze tafel te staan.
‘Maar jullie zijn toch een Franse kroeg, dan hebben jullie dus ook Picon bière.’
‘Oh, maar we hebben het heel waarschijnlijk ook hoor,’ zei de jonge vrouw geschrokken. ‘Ik weet alleen niet wat het is, niet helemaal precies zeg maar. Ik drink zelf alleen maar biertjes.’
‘Dit is ook een biertje,’ zei Jacques, ‘maar dan met Picon erin. Een flinke duim zou ik zeggen.’
‘Juist ja,’ zei ze. ‘Ik ga het even navragen.’
‘Doe nou niet zo moeilijk,’ fluisterde ik naar Jacques. Niet dat iemand mij kon horen, de chansons hadden inmiddels plaatsgemaakt voor Franse rap.
‘Hoe bedoel je? Ik doe helemaal niet moeilijk, ik heb gewoon zin in een lekker drankje. En als ze dat ergens moeten hebben is het toch hier wel, zou je zeggen, niet?’
‘Je zit ze gewoon uit te testen.’
Even later stond de serveerster met een haast identieke collega bij ons.
‘Hoe schrijf je dat picololon?’ zei de collega. ‘ChatGPT kent het niet, of hij begint over handschoenen en dat lijkt me niet wat jullie bedoelen.’
‘Madames,’ zei Jacques, ‘ik zie daar een enorme collectie flessen achter de bar staan, staat het daar niet gewoon tussen?’
‘Oh, die flessen,’ zeiden de serveersters in koor, alsof ze ergens op betrapt waren.
‘Die staan er toch eigenlijk alleen voor de show?’ zei de een.
‘Nee, daar zit volgens mij wel echt drinken in hoor,’ zei de ander.
‘Ik loop wel even met jullie mee,’ zuchtte Jacques.
De avond was eigenlijk nog maar net begonnen, maar nu al doodvermoeiend. Eenzaam bleef ik achter op mijn croissant.
‘Gadverdamme, wat een smerig drankje was dat zeg,’ zei ik, terwijl we onze tocht vervolgden, nu op weg naar oerhollandsche shoarma. Daar had Jacques opeens wel trek in, dat dan dus weer wel.
‘Je moet het leren drinken, mijn vriend,’ zei Jacques. ‘Je moet het leren drinken.’
Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat hij er ook weinig van genoten had.
‘We kunnen misschien na de shoarma nog even kijken bij die ene kroeg, of dat voetbal daar inmiddels voorbij is,’ opperde ik aarzelend.
‘Oh, jouw stamkroeg?’ vroeg Jacques spottend.
‘Ja, die kan dus ook weer mooi op die lange lange lijst van afgewezen potentiële stamkroegen,’ zei ik beteuterd. ‘Ik dacht toch echt dat ik ‘m eindelijk gevonden had.’
‘Je weet toch wat ze zeggen m’n jongen,’ zei Jacques en hij sloeg een arm om me heen. ‘Het gaat om de zoektocht, niet om de bestemming.’
Ach, wat had hij toch weer gelijk, dat heerlijk irritante mannetje, die fantastische vriend. Misschien moest híj dan maar gewoon mijn stamkroeg zijn.