De Coronaclown (part III)

Hieronder volgt het derde deel van dit meeslepende quarantainefeuilleton. De vorige delen gemist? Lees deze dan eerst hier en hier.

‘Of clown een vitaal beroep is? Gompie, dat vind ik nou best een complex vraagje.’
Ruberts gezicht liep anderhalve seconde achter bij wat hij zei, maar hij kon het hebben. Hij zag er jonger uit dan ik me had voorgesteld. Echt oud was hij nooit geweest, maar toen ik met hem in de collegebanken zat had hij al redelijk volwaardige carrières als tramconducteur en poffertjesbakker achter de rug en dat maakte toch wel indruk op ons, de studenten die nog maar net het ouderlijk huis uit waren komen rollen. Met enkelen van hen kwam ik geregeld bij hem over de vloer voor zijn filmavondjes. Wat ik op het schermpje meekreeg was er sindsdien weinig aan zijn interieur veranderd. Dezelfde combinatie van strakke lampen en geragde stoelen, die wonderwel werkte. 

‘Kijk Kaspertje, het malle is dat ik mij jarenlang in de clownerie ondergedompeld heb - let wel: de clownerie als onderzoeksobject natuurlijk, ik liep niet zelf met zo’n neusie rond - en dat het toen roepen in een woestijntje was hoor. Clowns werden totaal niet serieus genomen. Maar…………………………….’

‘Ik hoor je niet meer Rubert. Hoor je mij nog wel? Ik hoor mezelf nog wel.’
‘Nee, ik was gewoon even stil. Zoeken naar de juiste woorden.’
Dat was niets voor Rubert. Meestal had hij de juiste woorden wel paraat. Of althans, woorden die achteraf gezien de juiste bleken. Soms was het pas jaren later dat je begreep wat hij bedoeld had. Toch waren nu jaren voorbij gegaan dat ik niet meer aan hem had gedacht. Totdat de flyer van Kobus, die mijn dochter zoveel angst aanjaagde, in ons huis belandde. 

‘Houd jij je dan wel nog bezig met dat onderzoeksobject?’ vroeg ik maar, toen ik ging twijfelen of de huidige stilte technisch dan wel menselijk van aard was. Ruberts gezicht kon zomaar ineens bevriezen, daar stond hij bekend om, dus daar had je nu ook niet al teveel aan.
‘Dat is ’t hem nu juist,’ hoorde en zag ik Rubert in hoge snelheid weer tot leven komen, ‘dat doe ik dus nauwelijks meer. Terwijl de belangstelling inmiddels groter dan ooit is. Ik word nog wel eens voor een lezing of een interview gevraagd. Omdat er dan weer een clown in het nieuws is. Of omdat er een film over een clown is uitgekomen. Maar denk je dat die mensen mijn proefschrift Confessies der clownerie: van sarrende narren tot kolder in de polder hebben gelezen? Laat me niet lachen. En ik ben ook weer verder met m’n leven gegaan. Heb de poffertjeskraam uit de berging gehaald. Ik heb eindelijk het gevoel dat ik weer leef.’
‘Sorry Rubert,’ zei ik, ‘ik wist niet dat het zo gevoelig lag. Het leek me gewoon wel een aardige aanleiding jou weer eens te spreken. Het is immers zo lang geleden. Die bovenbuur is maar bijzaak.’
‘Nee nee Kasparov, je nu niet bezwaard gaan voelen nu. Het punt dat ik wilde maken, is dat ik tot mijn eigen verrassing door deze zogeheten coronaclown wél geïntrigeerd ben, geprikkeld zou ik zelfs willen zeggen. En waar ‘m dat precies in zit weet ik ook niet. Misschien wel vanwege de duidelijke functie-omschrijving die al in de naam zit. Waarbij we eindelijk terugkomen op je oorspronkelijke vraag. Of clown een vitaal beroep is. Ja, ik denk dat als het erop aankomt, in tijden als deze, hun vitaliteit niet mag worden onderschat. Ik denk dan ook dat die buurjongen van jou zeker niet alleen zal staan. Anders is ’t wel een fucking genie. Pardon my french. Of op z’n minst een pionier die de geschiedenisboekjes in zal gaan. Nu ik erover nadenk zou dit best wel eens tot een grootschalige beweging uit kunnen groeien. Als dat niet al gaande is.’
‘Waren er ten tijde van de pest dan ook veel clowns actief?’
‘Niet naar de bekende weg vragen Kassiebassie, je hebt m’n proefschrift gelezen.’
Dat was waar ook. Rubert had indertijd een PDF naar alle leden van de filmclub gestuurd. Zo noemde hij ons, ‘de filmclub’. Terwijl we in totaal niet meer dan anderhalve film gezien zullen hebben. Daar kwamen we niet aan toe, door alle gesprekken. Of monologen waren dat eerder, waarbij het de uitdaging was de juiste vragen of opmerkingen te maken waarop Rubert heerlijk in kon gaan. We zagen het als een competitie, wie het beste, meest glanzende, kwartje in hem kon gooien.
‘In die tijd waren de huizen natuurlijk veel gehoriger dan nu. Hoe gingen ze dan om met het geflap van eventuele clownsburen?’
‘Kassie o Kassie, de flapschoen is nog maar een relatief recente uitvinding. Is dan echt alles bij jou weggezakt?’
‘Sorry Ruben, ik ben inderdaad niet op m’n scherpst. Dat geflap houdt ons de hele nacht wakker.’
‘En wie mogen ‘ons’ dan zijn?’
‘Mijn geliefde en ik. De helft van de week woont mijn dochter bij ons, maar die slaapt overal doorheen. Gelukkig maar, want zij is als de dood voor clowns. Net als ik indertijd.’
‘Oh ja, daar hebben we toen nog een flinke kluif aan gehad,’ grinnikte Rubert weemoedig.
‘En jij? Nog steeds alleen?’ vroeg ik verlegen.
‘Er komt wel eens een grietje klaverjassen, om het zo maar eens keurig te zeggen, maar ik ben en blijf toch wel een happy einzelgänger. Aan mijn lijf en ziel geen polonaise.’
Ik merkte dat ik het gemist had, de souplesse waarmee deze volkse academicus open deuren met encyclopedische terzijdes en wonderlijke inzichten afwisselde. Hoe kon het dan dat ik hem zo lang vergeten was? Was het leven gewoon verder gegaan, alsof Rubert nooit bestaan had? Of was ik altijd iets van hem bij me blijven dragen? Was ik hem in zekere zin geworden, waardoor hij niet meer nodig was?

‘Kaaspeer, volgens mij is de verbinding weggevallen.’
‘Nee sorry, ik was gewoon even stil.’
‘Ach, dat mis ik nou toch wel hoor van die zogenaamde fysieke werkelijkheid. De stiltes die gewoon stiltes kunnen zijn. Gemakkelijk, ongemakkelijk, veelbetekenend, noem maar op. Alles is nu een oorverdovend geruis. De dreiging van slechte verbindingen ligt constant op de loer, als een krokodil ofzo.’
‘Zullen we anders het nummer bellen?’
‘Welk nummer?’
‘Het nummer op de flyer. Het nummer van Clown Kobus.’
‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen, jongen. Dat lijkt me nou een uitstekend plannetje. Maar wacht, ik pak even m’n blocnootje erbij. Je weet immers nooit wat dit avontuur ons op zal leveren..’
‘Rustig aan Rubert,’ zei ik, ‘dan schenk ik mezelf nog een rivellaatje in.’
‘Rivella?’ vroeg Rubert verbaasd. ‘Brouwen ze dat goedje nog steeds dan?’
Ik liet een stilte vallen die haast voor echt kon worden aangehoord.

[Wordt vervolgd]

Kermis_en_spel_poffertjeskraam_huren_Kirmes_poffertjes_stand_mieten.jpg

De Coronaclown (part II)

Hier alweer het tweede deel van dit meeslepende quarantainefeuilleton. Het eerste deel gemist? Lees dat dan eerst hier.

‘Wat is dat toch voor een vreemd geflap?’ vroeg mijn geliefde. Blijkbaar waren we allebei nog wakker. Hoe lang ik naar het plafond had liggen staren wist ik niet, nu pas drong het geluid ook tot mij door.
‘Dat is Coronaclown Kobus,’ sprak ik gelaten.
‘Waar heb jij het nou weer over?’
‘De buurjongen, hij is Kobus. Of nou ja, eigenlijk heet hij volgens mij Stefan. Kobus zal z’n artiestennaam zijn. Alliteraties zijn nu eenmaal bon ton in de clowenerie.’
‘Oké, en wat doet Stefan de Clown op dit tijdstip dan wel?’
‘IJsberend zijn nieuwe act repeteren, stel ik me zo voor,’ zei ik. ‘Een clownskop staat nooit stil.’
‘Kan hij z’n schoenen er dan tenminste niet bij uit doen?’
‘Lief, wat denk je nou? Hij moet wel in character blijven natuurlijk. Anders werkt het niet. Die schoenen vormen z’n essentie.’
‘Sinds wanneer weet jij eigenlijk zoveel over clowns? Ik dacht dat je bang voor ze was?’
‘Dat wat gevreesd wordt moet grondig bestudeerd worden. Basispsychologie.’
‘Lig je me nou te clownsplainen?’
‘Sorry, schat. Ik zeg ook maar wat. Zoals gewoonlijk. Ik kwam Clowntje Kobus vandaag tegen bij het boodschappen doen.’
‘Ah, het viel me al op dat je langer wegbleef dan normaal.’
‘Nou, vijf minuutjes maar.’

De volgende dag werd mijn dochter gebracht. Op veilige afstand in de deuropening somde haar moeder het dagprogramma op:
‘Om half elf heeft ze dus een hapje-en-sapje-meeting op Zoom met haar klas, daarop aansluitend een vragenkwartier via Skype met haar juffen, dan is het tijd voor de digitale rekentaken op digitalerekentaken.brainkidz.net, kan je ook even bewaren tot na twaalven zodat ze de conceptversie van haar werkstuk over het Midden-Oosten kan uploaden op DjingieBingle, de link heb ik opgeslagen in het mapje ‘schoolwerk2’ op haar iPad, niet ‘schoolwerk1’ dus, maar dan worden die digitale rekentaken wel doorgeschoven naar morgen en moet ze inhaaltaken doen, komen dan in het rood te staan, die je weer gewoon via de browser moet openen en dan moet ze natuurlijk nog een half uur schrijven in haar schrijfschrift, wat je kan inscannen en op Dropbox sharen, in die ene map waar dat de vorige keer ook instond, en dan moet ze natuurlijk nog een half uur lezen en luchten en o ja, ze heeft weer eens luizen.’
‘Oké, maar ik neem aan dat ze dit zelf ook allemaal weet?’
‘Natuurlijk weet ze dit allemaal ook zelf. Ik zeg het alleen maar even voor de zekerheid.’
‘Maar hoe komt ze dan aan die luizen? Zitten die dan ook al op Skype?’
‘Niet grappig doen nu. Ik moet weer weg. Heb een Hangouts-meeting over twintig minuten.’
Dat in deze periode niet alleen groepvijvers, maar ook grote mensen, het drukker dan ooit hebben was me al langer duidelijk. Als om te overcompenseren dat de wereld in grote onzekerheid verkeert, mag vooral niemand de gelegenheid krijgen een moment in zichzelf te keren. Voor je het weet gaan er nog existentiële vragen gesteld worden en dan krijg je pas echt de poppen aan het dansen.

‘Papa, wat is dit?!’ werd uit de woonkamer geroepen. Annika staarde naar de flyer, die ze blijkbaar uit de stapel papieren op tafel viste om ruimte te maken voor de berg schoolwerk en vervolgens van schrik voor zich uit gegooid heeft.
‘Heb je je handen wel gewassen?’ Ik genoot deze dagen van de zeldzame autoriteit in mijn stem, al was het ook wel lekker makkelijk met zo’n voor de hand liggende vraag.
‘Ja, maar nu ik dat heb aangeraakt ga ik het gelijk nog een keer doen.’
Demonstratief beende het kind naar de badkamer. 
Al achter haar aanlopend, hoorde ik mezelf zeggen: ‘Maar dit is niet zomaar een clown hoor. Het is een coronaclown.’
‘Is-ie dan ook nog eens besmettelijk?’ overstemde ze ontdaan de klaterende kraan.
‘Nee, ik denk dat hij er juist is om mensen zich beter te laten voelen. Net als een cliniclown zeg maar, die zieke kindertjes een blije dag bezorgt.’
Ik vroeg me af hoe geruststellend dat nou eigenlijk klonk en besloot maar even voor me te houden dat deze clown boven ons woont.

In de keuken stond mijn geliefde de flyer te bestuderen.
‘Dus dit is Kobus,’ stelde ze vast.
‘Volgens mij wel. Ik weet niet of er meer coronaclowns actief zijn, of dat het een eenmanszaak betreft, maar hij lijkt me hoe dan ook ‘het gezicht’.’
‘En is Annika echt zo coulrofobisch aangelegd? Of overdrijft ze weer eens lekker?’
Het laffe gesis van Rivella vulde de ruimte. Ik schonk drie kopjes in en zag dat de fles alweer bijna leeg was.
‘Nou, ik zou het eerder een gezonde weerzin willen noemen. Dat mag gerust een beetje dik aangezet worden. Vragen ze toch ook een beetje zelf om.’

En opeens herinnerde ik me waarom ik zoveel van clowns wist. Dat kwam natuurlijk door Rubert. Rubert, die me geprobeerd had van mijn angsten af te helpen. Hoe zou het met hem in deze tijden zijn? Een onbedwingbare behoefte om met Rubert te FaceTimen maakte zich van mij meester.

[Wordt vervolgd]

schoolwerk annika.JPG

De coronaclown

Ik ging naar buiten voor wat fruit (‘bijvoorbeeld kiwi’s of bananen’, stond op het briefje gesuggereerd), een doos eieren en een fles rivella. De rest hadden we in huis. Deze wandelingen naar de supermarkt - waar ik om de dag het huis even voor mocht verlaten - deden een jagerverzamelaarsinstinct in mij ontwaken. Ik zou tal van gevaren trotseren om voedsel voor mijn gezin naar de grot te slepen, met bij wijze van knuppel een flesje handgel binnen handbereik.  De supermarkt had iets van een oorlogsgebied vol mogelijke landmijnen, met de stukken tape waarmee de grond in zones was verdeeld. Ogen scanden de halflege schappen af en wanneer meerdere ogenparen zich op hetzelfde richtten, ontstond een omslachtige dans waarbij men probeerde niet in elkaars anderhalve meter te balanceren. Op straat zag je iedereen elkaar tellen. 

Het gevaren opzoekende type ben ik nooit geweest, toch merkte ik dat de boodschappen zo’n opwinding in mij teweeg hadden gebracht, dat ik besloot nog een blokje om te gaan alvorens huiswaarts te keren. Waar ik normaal naar links zou gaan, stapte ik nu pardoes naar rechts. Met de rivella klotsend in de boodschappentas voelde ik mij een outlaw die in een cowboyfilm een slapend stadje binnenwandelt. 

Op een straathoek stond een man in clownspak een sigaret te roken en in een verte te turen. Onder andere omstandigheden zouden de mensen vast ook op afstand van hem blijven. Ik sloeg een willekeurige straat in, mij verbazend over dat de clown mij zo weinig had verbaasd. Was de logische orde van het bestaan nu al zozeer uit elkaar gerafeld, dat alles even aannemelijk leek? De huizen in deze straat waren wel rustgevend zeg. Zo leerde ik m’n eigen buurt nog eens kennen.

Na een minuut of vijf had ik er alweer genoeg van en besloot huiswaarts te keren. Ik hoorde een zacht flappend geluid en het duurde even voor ik door had dat het niet in m’n hoofd zat. Het was een geluid dat me vaag bekend voorkwam. Voorzichtig draaide ik me om en zag de clown achter me aan waggelen. Het geflap kwam van zijn schoenen op het trottoir. Hij moest blijkbaar dezelfde kant op als ik. Of werd ik gevolgd? Maar wat zou een clown nu van mij willen. Je las wel eens verhalen in de krant - ooit, toen we ons nog om dat soort dingen zorgen maakten - over clowns die er voldoening uit haalden mensen te laten schrikken. Dat waren geen echte clowns, had de vakbond van clowns verkondigd. Echte clowns willen mensen laten lachen, niet schrikken. Ik zou zeggen dat het altijd een dunne lijn is geweest. Schrikken en lachen zijn beide uitingen van accute paniek, maar dan op een andere manier door de prefrontale cortex of iets dergelijks gefilterd.

Keurig op anderhalve meter afstand hield de clown stil, terwijl ik mijn voordeur openmaakte. Ik deed uitvoerig over het omdraaien van de sleutel, alsof de clown dan vanzelf zou verdwijnen. Toen besloot ik er genoeg van te hebben. Clowns op een straathoek waren één ding, clowns die met mij mee naar binnen wilden gingen - zelfs in deze absurde tijden - toch echt te ver. Er moest een grens getrokken worden en dat zou ik hier en nu doen. 

Ik draaide me om en zei: ‘Wat moet dat hier?’
‘Pardon?’ vroeg de clown. Hij had een doodnormale stem. Of nou ja, een beetje treurig en sloom, maar hoe dan ook geen clownstem.
‘Wat dat hier moet? Waarom staat u daar?’
‘Ik woon hier. Ik woon boven je.’
En toen viel alles - of nou ja, alles, het een en ander - op z’n plaats. Dat geflap had ik de afgelopen weken op onregelmatige tijden boven me gehoord. Een gehorig huis was het niet, maar ijsberend zijn act repeterend klonken die schoenen blijkbaar overal doorheen. Met toegeknepen ogen herkende ik de bovenbuurjongen door z’n schmink heen. Hij hield een flyer boven z’n hoofd. Waar hij die opeens vandaan had gehaald was een raadsel, maar een clownskostuum kent vast veel geheime vakken.
‘Deze stop ik zo wel in je brievenbus,’ zei hij beschaamd. ‘Ik zou het je nu ook kunnen overhandigen, maar ja…’
Hij haalde z’n schouders op en een enorme droefheid vulde onze afstand.
‘Heb me ook eigenlijk maar mooi voor niks zitten verkleden en schminken,’ mompelde hij. ‘Flyers in brievenbussen doen, ik noem dat toch geen flyeren meer.’
‘Ach,’ zei ik, ‘alles is nu even wennen voor iedereen.’
De relativerend bedoelde opmerking leek de situatie niet te verbeteren, dus ik besloot het hierbij te houden. 
‘Een fijne dag nog,’ zei ik en liet de deur voor zijn clownsneus dichtvallen. Nog niet eens zo heel lang geleden was dat onaardig overgekomen, maar ik had de deur natuurlijk moeilijk voor hem open kunnen houden. Zulke lange armen heb ik niet.

Na een weinig verkwikkend glas lauwe rivella, ging ik naar beneden om de flyer uit de brievenbus te vissen. Boven het gezicht van de bovenbuurclown - minder droevig dan zojuist, maar ook niet al teveel garantie op hilariteit uitdragend - stond de tekst: Boek nu Coronaclown Kobus, want lachen - mits in een gezelschap van max. 3 pers. en met min. 1,5 m. afstand - is gezond. 

Het vermelde telefoonnummer sloeg ik op in mijn telefoon. Je wist maar nooit wanneer het te pas kon komen.

[Wordt vervolgd]

clownsschoenen-rood-geel-groen.jpg

Rijbewijs

Hoera, ik heb een rijbewijs! Of tenminste, ik hád een rijbewijs. Ik heb hem namelijk gisteravond opgegeten. En dat terwijl ik niet eens houd van marsepein. Maar ja, alle andere zoetigheid dat in huis te vinden was behoorde mijn dochter toe en was keurig door haar gerubriceerd en genummerd. Natúúrlijk heb ik wel eens geprobeerd haar handschrift te vervalsen en die nummering aan te passen, maar ik werd toen zo verteerd door schuldgevoelens dat ik het de volgende ochtend toch maar opbiechtte. ‘Ik ben niet kwaad, wel teleurgesteld. Je hebt jezelf niet in de hand,’ was haar reactie. Dat maakte het er niet beter op. Dus gisteren dan toch maar dat vermaledijde rijbewijs aangesneden. Drie weken geleden kreeg ik hem van mijn uitgever, bij de presentatie van Vanaf de vluchtstrook, het rijlessenboek waar ik aan had bijgedragen. Dat boek is overigens ook bijzonder smakelijk en mooier nog: je kan er op blijven kauwen.

rijbewijs.JPG

Hoed

Ik was nooit van plan geweest een hoed te kopen. We gingen naar de winkel voor een winterjas, want daar was het volgens mijn geliefde wel tijd voor. Zij droeg de baby van mijn ex in een draagzak. Mijn ex moest een lezing geven over het einde der tijden en daarom zouden wij samen met Annika een paar uurtjes op de baby passen. Van ons drieën kende de baby Annika natuurlijk het beste, zij was immers zijn Grote Zus. Daarom had Annika haar t-shirt uitgedaan en dat tussen de neus van de baby en de boezem van mijn geliefde gepropt. Het leek te werken, want de baby stopte acuut met huilen. Toen nog wel. We vroegen aan Annika of ze het niet koud had, zo zonder t-shirt. Maar nee, ze had meer dan genoeg aan een trui over haar blote bast. Annika is warmbloedig, dat heeft ze van mij. Ook ik heb het nooit koud. Toch vond mijn geliefde dat het tijd werd voor een nieuwe winterjas. Natuurlijk had ik aangeboden de baby te dragen, ik had daar immers in een grijs verleden ervaring mee gehad. Maar het zou niet handig zijn bij het passen van de jassen. We vonden een mooie jas, de hoed zette mijn geliefde voor de grap bij me op. Dat grapje zou me duur komen te staan.

Toen ik voor de passpiegel stond leek het wel alsof ik mezelf voor de eerste keer echt zag. Alsof ik met een hoed op mijn kop eindelijk ‘af’ was. De winterjas was bijzaak geworden. En dat terwijl ik nooit een man met een hoed had willen worden. Voor je het weet moet je dingen doen die mannen met hoeden doen. Of wordt er naar je gerefereerd als: ‘o, die met die hoed.’

De volgende dag zat ik op een plastic stoel tussen honderden ouders koffie te drinken bij FitByRox Danssportstudio in Hilversum. Even daarvoor waren onze kinderen meegenomen naar een aparte ruimte, waar ze auditie moesten doen voor Kinderen voor Kinderen. Ze zouden terugkomen met een rode enveloppe in de hand. Er was ons verzocht de enveloppe - waarin stond of het kind door mocht naar de volgende ronde - pas thuis open te maken. Ik snap dat wel. Niet alleen onder de kinderen, maar toch vooral ook onder de ouders heerste er een ongezonde spanning, en je wil niet dat er gewonden vallen in zo’n danssportstudio. Het liedje dat ze had moeten oefenen heette ‘Wereldreis’ en bevatte de regels: ‘Ik kom op plaatsen waar de mensen met weinig gelukkig zijn. Soms wou ik dat ik blijven kon, maar thuis is toch ook wel fijn.’
‘Je moet het wel zingen alsof je echt zin hebt in die wereldreis,’ had ik tegen haar gezegd, maar ik wist dat ze Kaatsheuvel al tergend ver vond.

Naast me zat een vader met een mutsje. Hij krabde een paar keer nonchalant door dat mutsje heen, waardoor ik ook kriebel op m’n eigen hoofd kreeg. Maar door een hoed heen krabben zou er minder nonchalant uitzien en de hoed er speciaal voor afnemen al helemaal. Het liefst had ik de hoed ook niet opgehouden. Een man met een hoed had ik al niet willen worden, maar al helemaal niet een man die z’n hoed binnen ophoudt. Je kan veel zeggen van mannen met hoeden, maar het zijn geen mannen met mutsjes of, godbetert, petten. Maar bij FitByRox bleken ze niet in het bezit van een hoedenplank. Ik had mijn winterjas daarom ook maar aangehouden, dan zou het net lijken alsof ik op doorreis was, waarbij mijn dochters auditie slechts een pauze-activiteit voor onderweg was. Warmbloedigheid is niet altijd alleen maar een zegen. Mijn zweet gutste over de plastic stoel heen en de jeuk op m’n kop werd ook alleen maar erger.
’Voor mij is het toch het belangrijkst dat ze gelukkig zijn,’ sprak het mutsje naast me. Blijkbaar had hij al een tijd tegen me aan zitten praten en had ik er begripvol bij geknikt.
’Zij zijn er om onze dromen waar te maken,’ vervolgde hij zijn betoog. ‘Kijk, wij zijn onze wilde haren al kwijt. Dat proberen we natuurlijk heel erg te verbergen. En dat doen we ieder op onze eigen manier. Maar the show must go on. Nog meer koffie?’

Teruggekomen in Amsterdam, pakten we de fiets. Er moesten nog boodschappen gedaan worden. Van veel wind was geen sprake, maar al gauw vloog de hoed van mijn hoofd. Een vrouw op het voetgangerspad ving hem. Of beter gezegd: de hoed landde in haar hand. Zij keek er verwonderd naar. Ik zag haar het gevoel hebben in een film te zijn beland. Het duurde een tijd voor ik had kunnen remmen en terugkeren. Zij bleef de hele tijd geduldig daar staan, alsof het grote avontuur waar ze haar hele leven op wachtte nu dan eindelijk begonnen was.

Zonder hoed voelde ik me naakt, nu al, maar ik wist hoe die dingen gingen. De volgende keer dat de hoed zou wegwaaien, vermoedelijk de volgende ochtend als ik Annika naar school bracht, zou het irritant beginnen te worden. Grappig-irritant, dat dan nog wel. Maar vanaf de derde keer zou ook de humor er gaandeweg uit sluipen. Bovendien had ik voor die passpiegel er niet bij stilgestaan, hoe graag ik muziek luister in de buitenlucht. Zowel onder de hoed als over de hoed heen zou een koptelefoon een mal gezicht zijn. Nee, het was duidelijk. Ik hoefde niet bang te zijn met de hoed te vergroeien, hij was duidelijk niet in mijn leven gekomen voor dagelijks gebruik. Ik zou de hoed voortaan alleen nog maar opdoen bij speciale gelegenheden. En soms ook bij een onspeciale gelegenheid, zodat dat dan toch weer een speciale gelegenheid zou worden.

Het leven is een speciale gelegenheid, maar je moet er wel een hoed voor opzetten. We besloten de enveloppe ongeopend te houden.

hoed.JPG

Kleedkamerpraat

Ik betrap mezelf er altijd op in een zonderling opgewekte stemming te geraken wanneer ik een bezoekje mag brengen aan de fietsenmaker. Waarschijnlijk omdat ik weet dat deze fietsenmaker z'n vak verstaat. Bij de ontdekking van een bescheiden euvel ben ik zo blij als een kind, omdat ik dan een legitieme aanleiding heb hem (of ik moet eigenlijk zeggen 'ze', ze zijn met z'n vijven, allen even robuust als zachtmoedig) lastig te vallen. Het euvel in kwestie blijkt doorgaans geen naam te mogen hebben. Nee, dat die bel net iets minder mooi galmt dan voorheen is een kwestie van een olietje, dat kan ter plekke wel even. Maar dan die banden en die kettingen, hoe heb ik dat nou zo ver kunnen laten komen? Tja, de echt essentiële zaken ontgaan me doorgaans. De fietsmaker diagnosticeert meewarig terwijl ik schaapachtig lach. Het is het vertrouwde spel. Als ik hem later op de dag ophaal voelt m'n fiets als herboren en daarmee ik ook.

'Er is iets met de standaard. Ik weet niet wat het is, maar hij lijkt net iets minder stabiel te staan dan normaal,' leg ik uit aan de man met z'n overall vol vlekken. Hij kijkt me geamuseerd aan door een bril zo a-modieus dat het voor hip door zou kunnen gaan. 'Je kan deze standaard uitklappen hè?' zegt hij en hij klapt hem uit. 
'Oh ach,' zeg ik, 'maar ja, nu hij hier toch staat...'
'Kunnen we hem net zo goed een check-upje geven. Het is al goed, jongen. We gaan deze makker weer eens even lekker bijstellen.'
Ik huppel de fietswinkel uit om mezelf op een ijsje te trakteren.

Als ik m'n trouwe tweewieler de volgende dag ophaal ben ik al net zo uitgelaten. De mannen zitten met z'n allen rond een lage tafel, waarop een enorme stapel boterhammen prijkt. 
'Sorry dat ik jullie onder schafttijd moet storen,' knipoog ik.
Ze maken om de beurt een schijnbeweging, door even van de stoel omhoog te wippen en dan weer te gaan zitten. Tot eentje met gespeelde verliezersblik blijft staan en naar achteren loopt om mijn fiets te halen.
Hij somt op wat er allemaal aan gedaan is, ik knik begrijpend.
'Die kan er dus weer even tegenaan,' concludeert hij. 'Dat is dan zesentwintig euro en vijfentachtig centjes.'
Wat een kleinigheid voor zoveel geluk, denk ik bij mezelf als ik m'n kaart in het pinautomaatje steek. 
Het apparaatje reageert niet.
'Oh, even d'r uit en dan weer d'r in,' zegt de fietsenmaker.
'Dat zei m'n vrouw vannacht ook,' grinnik ik.
Voor enige tijd snijdt er een stilte door de ruimte. Alle kaken zijn halverwege een boterham gestopt.

'Oei oei oei,' mompelt dan een van hen aan het tafeltje. 'Laten we maar even doen alsof we dit niet gehoord hebben.'
'Nee,' zegt degene die voor me staat, 'we moeten dit niet zomaar wegwuiven. We moeten het benoemen. Elkaar aan durven spreken. Kasper, dit hadden we niet achter jou gezocht.'
'Het was maar een grapje,' stamel ik. 'Ik heb niet eens een vrouw. Niet meer.'
'Mag ik zeggen dat me dat niet kan verbazen?' zegt hij. 'Vrouwen slikken dit soort 'humor'' - z'n vingers krommen zich tot aanhalingstekens - 'niet langer meer. En terecht.'
'Maar ik zeg dit soort dingen normaal nooit,' hoor ik mezelf huilerig zeggen. 'Het moet het zomerweer zijn ofzo, ik ben echt in een rare stemming.'
'We zijn allemaal wel eens in een rare stemming,' spreekt de jongste van het stel, een gespierde gast met een nek vol tatoeages, 'maar dan wees je een vent en ga je niet de openbare ruimte met je issues besmetten. Besef je wel dat je door dit soort uitspraken dingen normaal maakt die helemaal niet normaal zouden moeten zijn?'
'Maar,' probeer ik in een laatste poging mezelf te verdedigen, 'mijn zogenaamde vrouw zei het toch. Niet ik. Dan is dat toch juist heel verantwoord?'
'Typisch om een zogenaamde vrouw dingen in de mond te leggen - zo van, 'we weten wel wat ze willen' - en daar dan niet eens de verantwoordelijkheid voor te nemen. Je verschuilen achter die laffe mannenblik. Zo'n cultuur willen we ver buiten onze mooie werkplaats houden. Het is geen kleedkamer hier. En als het hier wel een kleedkamer was zouden we er ook wat van zeggen.'
'Oké,' zeg ik. 'Ik zal het nooit meer doen.'
Een tienhandig applaus vult de ruimte.
'Echt heel mooi man, dat je wil leren. Raakt me erg. En spreek vooral ook anderen aan als ze de fout in gaan. Dan komen we er wel, met z'n allen.'

Als ik buiten sta vraag ik me af of ik ooit nog vol onbevangen vreugde deze fietsenmaker kan bezoeken. Misschien moet ik juist wel nóg vaker langskomen, om me zo steeds verder te kunnen ontwikkelen als man. Ooit zal ik het toch allemaal moeten begrijpen. 

Op driekwart van m'n route - ach, wat fietst die fiets weer lekker! - bedenk ik dat m'n kaart nog ongebruikt uit hun pinautomaat steekt. Als een penis die beschaamd op het nachtkastje is blijven liggen.

(Beeld: David Černý)

Salade-ui

Ik had het witgroene bosje al in m’n mandje gedaan, toen ik zag dat het niet was wat ik nodig had. ‘Lente-ui’ stond er op mijn lijstje, ‘salade-ui’ op het bordje. Ik legde het terug en liep langs alle vakken van de groenteafdeling, maar lente-ui kon ik niet vinden. Besluiteloos merkte ik dat mijn zoektocht me weer voor de salade-ui had laten eindigen. Had ik tot nu toe altijd salade-ui gebruikt waar het lente-ui had moeten zijn? Wist ik dan niet hoe lente-ui behoorde te smaken? Maakte het dan iets uit als ik voortaan door zou gaan met het een in plaats van het ander te gebruiken? Of was het onmogelijk ooit nog terug te keren naar die naïeve staat van voorheen?
‘Mag ik er even langs?’ vroeg een vrouw en greep een bosje met zo’n snelheid, dat het leek alsof zij zich in een geheel andere dimensie dan de mijne bevond. Moest ik haar erop attenderen dat zij nu salade-ui in huis haalde? Of zou dat ook precies zijn wat er op haar lijstje stond? Verslagen liep ik in de richting van de zuivelproducten. Eerst de andere boodschappen dan maar. 

Crème fraîche, biogarde, bitterkoekjesvla. Daar stond een jongen Danoontjes bij te vullen.
‘Mmm,’ schraapte ik mijn keel, ‘mag ik vragen waar de lente-ui staat?’
‘Ja,’ zei de jongen, die volgens zijn bordje Rayen heette, en hij liep voor me uit.
Hoe dichter we de plek naderden waar ik in de afgelopen tien minuten twee keer eerder was geweest, hoe benauwder ik me voelde worden.
‘Ja, ik dacht dus ook dat dat het was,’ legde ik aan Rayen uit, ‘maar dit blijkt salade-ui te zijn.’
‘Wááát?’ zei Rayen met overslaande stem. Gebiologeerd keek hij naar het bordje, waar ik mijn hand voor gespreid hield alsof ik zojuist een goocheltruc met de letters had uitgehaald.
‘Nou,’ concludeerde hij toen opeens heel nuchter, ‘dan is het toch salade-ui.’
‘Maar in het recept staat lente-ui,’ 
‘Welk recept?’
‘Waar ik de lente-ui voor nodig heb.’
‘Ik weet het echt niet hoor. Ik weet het echt niet.’
Schuchter liep hij weg. Nu stond ik dus weer alleen voor het vak met salade-uien.

Hoe lang ik daar bleef staan weet ik niet, maar inmiddels had ik alles over het onderwerp op mijn telefoon gegoogeld. Nu zou ik Rayen zoeken om het hem te vertellen, zodat deze kennis zich via hem verder zou kunnen verspreiden. Na enige omzwervingen trof ik hem bij de koolzuurhoudende dranken.
‘Rayen!’ riep ik en hield triomfantelijk een bosje salade-uien voor z’n neus.
‘Het blijkt dus gewoon een synoniem te zijn. Salade-ui ís lente-ui. Ik heb altijd het juiste gekocht.’
‘Oké,’ zei Rayen. Tot mijn verbazing leek het hem niet echt te interesseren. Terwijl hij net nog even zo verbaasd was geweest. Maar zo makkelijk liet ik me niet uit het veld slaan.
‘Kijk,’ reciteerde ik uit het hoofd, ‘waar veel mensen het mee verwarren is bosui. Maar dat is dus wél daadwerkelijk iets anders.  Het komt voort uit hetzelfde gewas, maar de lente-ui wordt eerder gerooid. Bij de bosui zit een bolletje aan de onderkant. In culinaire zin is er niet al teveel verschil, de bosui is volgens Emma1974 alleen net ietsje scherper.’
Rayens ene oog keek me aan met een schichtige blik, terwijl z’n andere gericht bleef op de pallet Rivella. Uit zijn blauw-witte borstzak haalde hij een portofoon.
‘Lente-uitjes bevatten veel mineralen en staan bekend om hun gunstige invloed op botten, spieren en tanden,’ ging ik onverdroten verder. 
Rayen drukte op een knop en fluisterde haastig: ‘We hebben er weer eentje. Code 14.’
‘Het wordt ook wel salade-ui genoemd, omdat het een slaatje een echte boost kan geven. In Vlaanderen wordt het ook wel schalulleke genoemd. In de eerste paar edities van Suske & Wiske heette de pop van Wiske ook zo, maar omdat dat voor Hollanders raar klonk veranderde Willy Vandersteen dat later in Schanulleke. Met een ’n’ dus.’
Ik voelde een stevige hand op mijn schouder. 

Remco, die zich voorstelde als de filiaalregisseur, was een kast van een man. Hij leidde me voor  door de rubberen flappen naar het magazijn en vervolgens een trapje af. We stonden in een smalle gang. Hij haalde een koperen sleutel van een plank en opende een lage deur. De piepkleine kamer werd geheel gevuld door een tafel met een stoel. Remco gebood me daarop plaats te nemen en bleef zelf staan. Aan de muur hing een naaktkalender uit 2003.
‘Kasper heet jij toch?' checkte hij met Mokumse tongval.
Onwillekeurig streek ik even over m’n borst, maar daar bleek geen bordje te hangen.
‘Hoe weet u dat?’ vroeg ik.
‘We volgen jou al een tijdje, jongen. Niet paranoia worden hoor, gewoon via je bonuskaart. Maar je spendeert nogal wat tijd in ons winkeltje. Niet dat we daar nou echt op vooruit gaan. Sterker nog, ik heb zo een donkerbruin vermoeden dat we juist inkomsten mislopen door die bezoekjes van jou. Want dat staat hier maar te dralen met z’n lijstje en z’n telefoontje, mensen worden daar kriegelig van. Die willen hem zo snel mogelijk peren. En ik ken ze geen ongelijk geven.’
‘Sorry,’ stamelde ik.
‘Nee, jij ken daar ook niks aan doen. Zo ben je nu eenmaal. Maar je moet niet het personeel lastig gaan vallen, knul. Met al je informatie. We motten dat soort dingen een beetje stil houden. Dat lente-ui tegenwoordig salade-ui heet en meer van die ongein. Voor je het weet gaan de mensen zich afvragen wat eigenlijk de zin van het leven is. En dan heb je de poppen aan het dansen, want de lust tot consumeren wordt dan wel een beetje vergald hè. Door types zoals jij.’

Ik beloofde Remco dat ik me voortaan koest zou houden.
‘Hartstikke mooi, zie dit dan maar als een leermomentje,’ zei hij en hij leidde me naar boven.
‘Ga maar lekker je boodschappies afrekenen en zeg maar tegen Fatima van kassa 4 dat je een extra moestuintje krijgt namens mij. Wie weet zit ‘r wel stengelui in je bakkie.’
Uit zijn keel klonk een holle, angstaanjagende lach. De wereld die zich aan de andere kant van de rubberen flappen voor me uitstrekte leek met geklemde kaken mee te grinniken.

Selectieve indoctrinatie

‘Ik háááááááááááát Trump. Dat mag ik toch wel zeggen?’
Glazig kijk ik naar de bijna-zesjarige aan de andere kant van de tafel. Ze doet het de laatste tijd vaker, zomaar vanuit het niets een onderwerp aansnijden. Alsof haar ooit is verteld dat dat zo hoort tijdens het avondmaal. Van mij kan ze dat toch niet hebben, ik eet het liefst zwijgend.
‘Ja,’ zeg ik, ‘dat mag je zeggen. Al zal hij ook best goede eigenschappen hebben, net als ieder mens.’
‘Wat zijn eigenschappen?’
‘Dingen die bij iemand horen. Zoals dat jij vaak vrolijk bent, dat is een eigenschap van jou.’
‘En dat jij altijd verdwaald raakt?’
‘Is dat het eerste waar je bij mij aan denkt?’ Ik slik.
‘Ja, maar jij bent lief. En alle dingen die bij Trump horen zijn stom. En slecht. En lelijk. En stinkend.’
Bij elk woord laat ze haar vuistjes harder op haar placemat neerkomen. Vuurrood ziet ze.
‘Maar het volk heeft wel voor hem gekozen hè?’
‘Dan vind ik het volk ook stom,’ zegt ze. ‘Stom stinkvolk.’
‘Jezus schat, doe toch niet zo elitair. Dat soort dingen mag je echt alleen aan deze tafel hardop zeggen hoor.’
‘Wat betekent etielèr?’
‘Ga nu maar eten schat,’ zeg ik, ‘anders wordt het koud. En dat is die hele Trump toch ook weer niet waard.’

Ik merk dat een scala aan emoties door mij heen raast. Aan de ene kant trots, op dit onverholen engagement van mijn eigenste kroost. Aan de andere kant schaamte, omdat ik me afvraag in hoeverre ik het wereldgebeuren niet al te zeer laat doordringen tot de tere kinderziel. Moet haar niet nog enige jaren een wereld van louter kabouters en elfjes gegund zijn? Niet dat die sprookjeswereld niet op haar belangstelling kan rekenen. Als ik aan de rand van haar bed de meest onzinnige dingen uit mijn duim zuig hangt ze aan m’n lippen. Maar als ik tijdens een wandeling doe alsof ik een kabouter voorbij zie rennen slaat ze haar ogen neer en zegt ze: ‘Doe toch niet zo dom, papa. Geloof je het zelf ofzo?’ 
Verhalen zijn verhalen en de echte wereld is de echte wereld. Dat onderscheid heb ik nooit zo hard willen maken, maar Annika blijkt hier steeds weer onverbiddelijk streng in te zijn. Alternatieve feiten worden feilloos door haar doorgeprikt.

Er zullen ongetwijfeld types zijn die menen dat ik mijn kind indoctrineer. Die het onverantwoord vinden dat haar moeder haar meenam naar een demonstratie tegen het een of ander. Wat ze overigens dodelijk saai vond, zoals het hoort. Het enige wat haar aandacht wist te trekken was een protestbord, dat ze daar van iemand kreeg. Aan de ene kant staat een boos gezichtje, aan de andere kant de tekst ‘Ik ben boos’. Ze houdt het omhoog als ze om wat voor reden dan ook boos op me is, zodat daar geen misverstand over kan bestaan. Ik denk er nu over om bordjes te maken met emoticons voor alle denkbare stemmingen, zo kan onze communicatie tenminste net zo vlekkeloos verlopen als tussen mensen op het internet.

Twee weken geleden zijn we verhuisd. Voor Annika’s kamertje kocht ik een poster van The Beatles. Ze is groot fan van dat kwartet. Aanvankelijk uitsluitend van het vroege werk, maar de laatste tijd weet ze ook steeds meer hun psychedelische periode te waarderen. Van K3 is ze ook fan (volgens mij van al hun periodes), maar die zullen nooit ofte nimmer mijn huis inkomen. Al kan het natuurlijk heel goed mogelijk zijn dat mijn geëtaleerde walging zo gauw een van de bij vriendinnen gehoorde liedjes uit haar keeltje klinkt, dat de aantrekkingskracht alleen maar vergroot. Toch kan ik me onmogelijk niet uitspreken op dit vlak. Anders hebben 'ze' sowieso gewonnen.

Mijn dochter laat zich selectief indoctrineren en toont daarmee haar autonomie. Het is inmiddels een spel tussen ons geworden dat ik Bowie in haar bedje blijf leggen en zodra zij deze pop ziet hij door de kamer gesmeten wordt. ’Stomme, stomme Bowie, jij hoort hier niet,’ gromt ze dan. Als je grootste held nog maar net het tranendal verlaten heeft, doet getuige van zoiets moeten zijn intense pijn. Later leerde ik het juist waarderen dat zij niet zomaar al mijn voorkeuren klakkeloos overneemt. Wellicht beter dan ik dat zelf deed, begreep Annika van begin af aan dat ik die pop meer voor mezelf dan voor haar had gekocht. 

Annika’s liefde voor The Beatles mag dus vanuit een relatieve autonomie begrepen worden en voor haar Trump-haat zal dat dan ook wel gelden. Want al bevinden we ons in een omgeving waar die haat simpelweg onvermijdbaar is, weet ik zeker dat niemand in haar bijzijn zulke felle bewoordingen kiest om die haat in uit te drukken. Die woorden zijn van haar.

Als ze in bed ligt vraagt Annika om een eng verhaaltje.
‘Maar dan krijg je toch nachtmerries?’ vraag ik bezorgd.
‘Maakt niet uit,’ zegt ze. ‘Dat heb ik er voor over. Het moet echt het aller-aller-allerengste zijn wat je maar kan bedenken.’
Uiteraard neem ik zo’n verzoek serieus. Vampiers, zombies en clownspoppen spoken door m’n hoofd, maar steeds denk ik dat het nog wel een tandje enger kan.
‘Weet je het al?’ vraagt Annika met hoopvolle ogen gericht op mijn peinzende hoofd.
Dan schiet me te binnen dat ik het nieuws al een paar dagen niet meer gevolgd heb. Ik til m’n billen omhoog van de bedrand, trek m’n telefoon uit m'n broekzak en ga naar Twitter.

Muizenjacht/Huizenjacht

Ik lig te chillen op de Champix wanneer ik de muis meen te zien. Hallucinaties behoren tot de honderden mogelijke bijwerkingen die op de bijsluiter staan vermeld. Een andere is zelfmoord, wat wellicht het hoge slagingspercentage verklaart waarmee deze pil mensen definitief van het roken weet te brengen. Pas over tien dagen hoef ik te stoppen. Sterker nog, tot die tijd moet ik moedig doorroken van de dokter. Negatieve associaties aanmaken, wordt dat genoemd. De pil, die ik drie maanden lang dagelijks dien te slikken, zorgt ervoor dat het neurogebeuren van je dopaminevitrine gereceptoblokeerd wordt, of iets dergelijks. Het is dus al met al tegen heug en meug paffen geblazen. En daarbij dan langzaam gek worden, zoals muizen zien die er misschien helemaal niet zijn. Het duurt minder dan twee seconden, dan is de verschijning weer achter de koelkast verdwenen. Helemaal onvoorstelbaar dat zulke beesten hier zouden rondscharrelen is het ook weer niet; ik heb ze een paar keer in de gangen van dit oude gebouw gezien. Maar wel net iets te toevallig dat ik uitgerekend op de eerste dag dat ik hallucinaties kan hebben er eentje in mijn appartement betrap. Of zou zo’n muis dat ruiken?

‘Steek je er nou alweer een op?’ vraagt Zwaan verbaasd.
‘Denk niet dat ik dit voor mijn plezier doe hoor, het moet van de dokter,’ mompel ik naar mijn goede vriendin.
Haar afkeur voor hulpmiddelen bij het stoppen heeft Zwaan deze avond uitgebreid laten merken. Volgens haar is ‘cold turkey’ de enige juiste weg. De rest is een complot van de farmaceutische industrie.
‘Hoe kom ik er nou ooit achter of wat ik gisteravond zag echt was?’ peins ik voor de zoveelste keer.
‘Je kan jezelf beter eens afvragen waarom dit jou zo bezig houdt,’ zegt ze op omineuze toon. ‘Diep van binnen weet jij ook wel dat je je niet prettig voelt bij dit medicijn.’
Ik wil zeggen dat ik me vooral niet prettig voel bij het idee van muizen in mijn huis, maar besluit op een ander onderwerp over te stappen. Terwijl ik een nieuwe sigaret rol begin ik over de Amerikaanse verkiezingen. Langzaam maar zeker verdwijnt de ervaring van gisteren uit mijn hoofd. 
‘Hé, goed nieuws Kasper!’ roept Zwaan middenin mijn niet onaardige Trump-imitatie. ‘Ik zag hem net over het aanrecht racen. Het was dus toch geen hallucinatie.’
‘Goed nieuws?!’ roep ik ontsteld. ‘Dan heb je er dus godverdomme niks van begrepen. Ik hoopte juist dat het een hallucinatie was.’

Om half zes ’s ochtends ben ik klaar met opruimen. Alleen het stofzuigen bewaar ik tot een gebruikelijker tijdstip. Zwaan is al uren weg. Ze heeft mij een confronterende rondleiding gegeven langs alle gevoelige plekken van mijn woning. Kruimeltjes die ik nooit eerder had opgemerkt, etenswaren die niet goed waren afgesloten. ‘Daar komen ze op af,’ zei ze op de toon waarmee een dokter zegt ‘dat krijg je er nou van’ wanneer hij de uitslag van een soa-test overhandigt. Zwaan bleek een ervaringsdeskundige met muizen te zijn, voor mij is het geheel nieuw terrein. Ik wil slapen, maar rol nog een shagje. Nog acht nachtjes slapen en dan mag ik stoppen.

Voordat ik de volgende dag met het stofzuigen begin, besluit ik eerst Annika’s speelhoek grondig te reorganiseren. Verkleedkleren bij de verkleedkleren, tekenspullen bij de tekenspullen, spelletjes waar ze te groot voor is in een doos. Zelfs haar poppenhuis richt ik opnieuw in. De lakentjes strijk ik tussen duim en wijsvinger glad en leg ik op de bedjes, de poppetjes zet ik aan tafel met een theepot tussen hen in. Morgen is ze er weer bij mij, wat zal ze veel van haar spullen herontdekken en daar zoet mee zijn. De smaak van het huishouden heb ik inmiddels goed te pakken, de muis verdwijnt steeds verder uit mijn gedachten. Des te heftiger de hartaanval wanneer ik de kussens van de bank - dat vuilnisvat van chipsresten en rijstwafelkorrels - trek en een wezentje met glanzend zwarte ogen een metershoge sprong over mijn rechterschouder maakt. Terwijl ik minutenlang onbeweeglijk daar blijf staan met de stofzuiger in mijn hand, is het enige wat ik denken kan: ‘Gelukkig rook ik nog, gelukkig rook ik nog.’

De komende uren zit ik in een beangstigend brandschoon huis aan Google gekluisterd, mij verdiepend in de wondere wereld der antimuizentips. Diervriendelijke tips welteverstaan, want haat tegen die beestjes voel ik ondanks alles allerminst. Ik haat enkel mezelf, dat ik zo’n aantrekkelijke omgeving voor ze heb weten te creëren en mij zo snel een vreemde in mijn eigen huis voel. Zoals wel vaker op het internet wordt het ene ultieme advies elders weer onderuit gehaald. De enige constante factor is de aanwezigheid van mijn favoriete dier. Als er een kat in huis is denken die wezentjes wel tien keer na voordat ze een potje op de tafel gaan dansen.

Officieel heb ik een kat, twee zelfs. Loeder en Muis. Zij zijn achtergebleven bij mijn ex. Haar nieuwe vriend is allergisch voor dit soort schepels. Omdat ik mijn ex een gezonde relatie gun had ik aangeboden ze op den duur over te nemen. ‘Op den duur’ zou over een maand of drie zijn, wanneer ik een nieuwe woning gevonden moet hebben. Een mooie reden om bij dezen even gezellig het vierde wandje te doorbreken en aan te geven dat uw gouden tip (mailen naar: k.h.vanroyen@gmail.com) beloond zal worden met een sleutelrol in mijn volgende boek, een exquisiet kinderkunstwerk voor boven uw bed en een heiligverklaring in mijn nog op te richten kerk. Maximaal 700 euro pm, als het eventjes kan voor onbepaalde tijd en hoe dichter in de buurt van de Watergraafsmeer des te handiger qua naarschoolbrengenhaalpraktijken. En het moet niet alleen geschikt zijn voor een kind van 5, maar tevens voor een kat van 6. Waarmee ik wel de afloop van dit verhaal enigszins weggeef, maar die had u op basis van het plaatje vast al een beetje kunnen zien aankomen.  

Omdat enig gevoel voor ironie mij niet vreemd is, besloot ik van de twee degene te kiezen die de naam Muis draagt. Haar zusje, de grijze Loeder, heeft een knus onderkomen bij mijn ex-schoonmoeder gevonden. Maar daar ben ik nog niet. Op dit moment in de chronologie is een poes als mogelijke oplossing voor het muizenprobleem slechts iets wat zich in mijn achterhoofd bevindt. Om enkel en alleen vanwege zo'n stomme muis opeens mijn weloverwogen planning aan te passen voelt wat al te instrumenteel. Maar goed, de muis heb ik in het verhaal nog maar tweemaal gezien. De ene keer had het nog een hallucinatie kunnen zijn, de andere keer was vrij onontkoombaar maar duurde niet meer dan een seconde. Een seconde waar ik vervolgens urenlang van bij moest komen, maar toch. De derde ontmoeting zal alles veranderen, want dan begint het dier daadwerkelijk mijn huis over te nemen. 

Annika is inmiddels ingelicht over onze nieuwe onderhuurder. Nieuwsgierig loopt ze langs alle muren en roept: ‘muisie, muisie, kom dan!’ 
‘Het idee is dus juist eigenlijk dat-ie wegblijft hè,’ probeer ik haar uit te leggen.
Zoals gewoonlijk word ik genegeerd.
‘Hé, wat heb je met m’n spullen gedaan?’ hoor ik als ze haar speelhoek betreedt.
‘Ik heb lekker opgeruimd!’ verklaar ik vol trots.
‘Heb ik daarom gevraagd?’
O jeetje, begint de puberteit tegenwoordig al met vijf-en-een-half? 
Ik loop naar mijn dochter toe om haar tot de orde te roepen, maar zie dan dat ze vol verbazing naar het poppenhuis staart. Bovenop de theepot zit een wit donsje met schichtig op en neer trillende snorharen en cartooneske peperoogjes ons uitdagend te bestuderen. De poppetjes om hem heen lijken in afwachting van een speech. Dan klimt het babymuisje panisch via de gordijntjes naar de poppenbadkamer en maakt vanuit het badje een hoge sprong naar Annika’s kast, waarop een keurige rij schoenen een dankbaar stuiterparcours vormt. Vanuit de laatste roze gymp lanceert het wezen zichzelf naar de lichtgevende globe. Hij trapt een tijdje de poolcirkel in het rond en glijdt dan weg langs de Sovjet-Unie. De wereldbol is nog van mijn oma geweest.

Al twee uur lang houd ik het beest, dat zich steeds bewuster lijkt te worden van het feit dat-ie volledig de weg kwijt is, in de gaten. Ik bekijk mijn appartement met andere ogen, de mogelijke verstopplekjes blijken ontelbaar. Steeds als ik denk dat hij een definitieve uitgang heeft gevonden, hoor ik weer het getrippel van voetjes, of wordt er een boekje van een plank geschoven. Annika lijkt haar interesse inmiddels al lang verloren, terwijl ik spastisch langs alle meubels heen beweeg zit ze verveeld op de bank Tom & Jerry te kijken. Op zeker moment besluit ik de muis maar te lokken met een stukje kaas in een tupperwarebakje. Als hij daarin springt zal ik snel het deksel erop doen en hem dan naar buiten brengen. Wat ben ik toch een natuurliefhebber. Ik heb mijn jas al aan. Hij snuffelt een paar keer aan het bakje, maar als ik alleen maar aan een beweging denk, snelt-ie weg.
‘Och papa,’ hoor ik na mijn zoveelste moedige poging Annika zuchten, ‘dat heeft toch helemaal geen zin. Je moet gewoon gif strooien.’

We zijn maar op het terras naast mijn huis gaan zitten, waar ik in de ijzige koude een half pakje shag wegwerk. Als avondeten bestellen we bitterballen en vlammetjes. Annika drinkt er chocolademelk bij, ik bier, jenever en whisky. 

Die nacht doe ik geen oog dicht, ik meen het wezentje overal te horen. Elk moment verwacht ik dat het op mijn hoofd zal landen.
‘Scheer je weg!’ roep ik met overslaande stem. Annika schrikt wakker en begint te huilen. Ik wil opstaan om haar te troosten, maar een apocalyptische maagkramp houdt mij tegen het matras gedrukt. Champix en alcohol blijkt geen verstandige cocktail. 

Het enige wat de volgende dag van het beest te bekennen valt zijn de poepjes die het overal heeft achtergelaten. Mijn gehele schoonmaakoperatie kan opnieuw beginnen. Ditmaal doe ik het op mijn tenen. Ik vraag Annika of zij de kussens van de bank wil halen zodat ik daar kan stofzuigen.
‘Waarom moet ik dat doen?’ vraagt ze verbaast.
‘Mwah, lijkt me echt iets voor jou,’ zeg ik.
Door mijn dichtgeknepen ogen zie ik daar enkel wat uitgeknabbeld kussenvulsel liggen.
‘Misschien is-ie naar z’n eigen huis,’ oppert Annika aan het eind van deze muisloze dag.
‘Wij zijn hun huis’ fluister ik zonder haar aan te kijken. ‘Ze gaan alles overnemen. ALLES! Deze was vooruit gestuurd. De invasie kan elk moment beginnen. Hoor je de muren al kraken?’
Heb ik vanmorgen nou mijn pil genomen?  

Op de eerste dag dat ik niet meer rook begint de rust in mijn leven weer een beetje weder te keren. Het is nog steeds onzeker waar ik over een paar maanden zal wonen, maar tot die tijd kan ik mij ieder geval thuis voelen in mijn huis. Dankzij Muis.

Hoe lang ik op mijn hurken naar het silhouet onder mijn bed heb staan staren alvorens ik het met de stofzuigerslang naar voren schuif weet ik niet. Ik hoop niet dat Muis er lang mee heeft zitten spelen, dat dat snoezige gezichtje in een legpuzzel vol ontbrekende stukjes is getransformeerd. Inmiddels is dat gezichtje toch ook een beetje als een vriend gaan voelen. Een vriend tegen wil en dank weliswaar, maar dat blijken zo vaak juist de makkers waar je je het meest aan hecht. Maar wie weet heeft zelfs de wildernis van dit huis geen enkel natuurlijk instinct aangewakkerd bij die luie Muis - die niet eens opkijkt naar vis of vlees in een pan, maar enkel fabrieksvoer blieft - en was het muisje een serene hongerdood gegund. 

Ik slik, buig m’n hoofd en kijk met bonkend hart naar het lijkje voor mijn voeten. Een minuut verstrijkt voordat ik begrijp dat het een sok is.

Postzegel

Gezeten aan de Seine werd mij de volgende tekst gedicteerd:

Lieve Renske,
Ik heb de Eiffeltoren gezien.
Ik vind je heel lief.
Annika

Op mijn vraag of dat niet wat te summier was antwoordde mijn dochter: 'Nee nee nee, dat is precies goed.' Waarschijnlijk had ze gelijk ook, mensen draaien doorgaans veel te veel heen om de kern van wat ze te zeggen hebben. Gewoonlijk doe ik niet aan vakantiekaartjes, maar mijn ex had laten weten dat Annika's schoolvriendinnetje er een verstuurd had en zij er dus ook een van ons moest krijgen. Anderhalf uur geleden hadden we de Thalys verlaten, maar het leek me het beste dit maar meteen achter de rug te hebben. Want ik ken mezelf, anders zou deze opdracht onze hele vakantie gaan beheersen.

De ansicht die Annika uitkoos toonde een reuzenpoes die het genoemde bouwwerk een kopje gaf. De compositie deed pijn aan mijn ogen, maar zij vond het hilarisch. Postzegels verkochten ze bij het toeristenkraampje niet, daarvoor moesten we bij 'un tabac' wezen. Daar zouden we zo dan maar naar op zoek gaan. 

Annika wilde graag de Eiffeltoren beklimmen, maar ze wist van haar vaders hoogtevrees. 'Anders hou jij gewoon je ogen dicht,' opperde ze. 'Dan moet je wel heel goed m'n hand vasthouden.' Even overwoog ik alle pros en cons van dit aanbod, maar toen ik haar op de immense rij wees werd gelukkig de draaimolen aan de overkant een aanvaardbaar alternatief bevonden. 

Daarna namen we een rondvaartboot naar de Notre-Dame, waar we op een terrasje voor twintig euro een biertje en een cola dronken. 'Eigenlijk mag ik dat niet,' merkte Annika over de cola op. Vervolgens bekeken we de Arc de Triomphe. Bij al deze architectonische klassiekers vroeg ik me steeds af hoe het zou zijn ze voor het eerst te ervaren. Annika leek het allemaal niet onaardig te vinden, maar was vooral onder de indruk van een open dubbeldekker. 'Kijk dan papa!' riep ze uit. 'Dat klopt toch niet als een bus?'

Een postzegel hadden we intussen godverdomme nog steeds niet gevonden. Op mijn vraag 'À la recherche du stamps?' werden we steeds weer naar 'un tabac' verwezen. Maar deze winkeltjes zaten goed verstopt en als we er een vonden bleek de laatste postzegel net over de toonbank te zijn gegaan.

Inmiddels was het etenstijd geworden. Op aanraden van een zelfbenoemde kenner gingen we naar een tentje in Quartier Latin dat wel zo authentiek zou moeten zijn dat je je er een echte Parijzenaar kon wanen. Pontificaal zette Annika de pimpelpaarse miniatuureiffeltoren die ze mij had laten kopen op het bord voor zich, alsof daarmee dit tafeltje pas echt van ons was. Ik vertelde haar dat er ooit een vrouw met de Eiffeltoren was getrouwd, maar zoals gewoonlijk wanneer ik een poging tot smalltalk waag werd ik wantrouwend aangekeken.  Het hoogbejaarde obertje was zichtbaar ontroerd door ons bezoek. Toen ik vroeg wat zijn specialiteit was begon hij een eend te imiteren.

Het eten was hemels. Aangezien ik graag de indruk wilde wekken een welopgevoed kind met een ontwikkelde smaak als disgenoot te hebben werkte ik als dessert vliegensvlug de onaangeraakte portie tegenover me naar binnen. Annika stond op de uitkijk, wanneer iemand onze kant op keek zou ze een tik met de Eiffeltoren geven. Toen de lieve ober liet merken er diep van onder de druk te zijn dat het meisje haar hele bordje had leeggegeten, knikten we beiden trots. Terwijl wij onze postzegelqueeste voortzetten kwam er een vreemd gekwaak uit mijn maag.

We liepen een steegje in. 'Dit is onze laatste poging voor vandaag,' beloofde ik plechtig aan de gapende kleuter toen we een smal gebouw in liepen. De gang waar we terecht kwamen werd omringd door glazen deuren, met daarop plaatjes van speelkaarten, roulettetafels en blote vrouwen. Het rook er naar schoonmaakmiddel. Tegenover me stond een boomlange zwarte man, met bijna volledig witte ogen. Ergens bekroop me het gevoel dat hij al heel lang op ons stond te wachten. 'Parlez-vous anglais?' vroeg ik hoopvol. Na een intense stilte sprak een koelbloedige stem: 'I don't speak English. I only speak money.'

Met de reuzenpoes brandend in mijn borstzak zette ik uiteen waarvoor wij kwamen. De man verdween zwijgend naar achteren. Zoals met zoveel dingen in het leven leek het kind aan mijn hand het allemaal heel vanzelfsprekend te vinden. 'Misschien moeten we toch maar gaan, we zoeken morgen wel weer verder,' fluisterde ik gehaast naar haar. 'You wait,' klonk het toen door de ruimte. Met een doffe klap legde de man zijn knokige hand op de toonbank. Daar lag de zegel. Goddank had ik gepast geld bij me.

'Nu moeten we nog een brievenbus vinden,' sprak Annika monter toen we weer buiten stonden. De avond was nog jong, de vakantie nog maar net begonnen.

Kleinigheidje

Er hangt een briefje bij de gemeenschappelijke ingang van mijn huis, dat we uit moeten kijken wie we binnenlaten. Soms wil er nog wel eens een zwerver in de gangen overnachten. Vanmorgen trof ik er eindelijk eentje aan.

Hij lag met zijn hoofd op een backpack en vroeg of ik een kleinigheidje had. Normaal loop ik bij dat soort verzoeken snel door, maar aangezien de doorgang werd geblokkeerd en ik  niet over hem heen wilde lopen inspecteerde ik mijn portemonnee. Daar trof ik een briefje van vijftig. Hopend dat hij dit kleinigheidje niet gezien had stopte ik de portemonnee gauw terug in mijn tas. Terwijl ik mijn broekzakken doorvoelde verzuchtte de zwerver dat hij al dagen niet meer gegeten had. In mijn linkerbroekzak zat een bobbeltje. De zwerver en ik keken beide nieuwsgierig naar wat er zich in mijn hand bevond. Het bleek een gelukskoekje te zijn. Deze broek had ik blijkbaar al een tijd niet meer gewassen, want wanneer was ik nou voor het laatst bij de Chinees geweest? En mag je dat eigenlijk nog wel zeggen, 'Chinees'?

De zwerver pakte het koekje aan, eerder argwanend dan dankbaar.
'Er zit een briefje in,' legde ik uit.
'Dat snap ik,' zei de zwerver, 'ik heb heus wel eens eerder een fucking fortune cookie gezien.'
Wat een onvriendelijk heerschap, dacht ik. 

In het stadje waar ik vandaan kom woonde vroeger één dakloze. Op zijn verjaardag kreeg deze ooit van een neef een vliegticket naar zijn thuisland Marokko. Een mooi cadeau, dat hij in één hap verslond. 

'Wat staat er op?' vroeg ik, terwijl de bedelaar kauwend op de taaie traktatie geconcentreerd het tekstje las. 
'Dat houd ik liever voor mezelf,' antwoordde hij, 'het is toch een beetje persoonlijk.'
Inmiddels was hij met zijn backpack opzij gegaan en leek te wachten tot ik mijn huis zou verlaten. Dit was ik echter geenszins van plan. 
'Ik heb het aan jou gegeven, dus ik heb recht het te weten. Het was mijn koekje; die boodschap heeft op de eerste plaats betrekking op mij.'
'Nee, zo werkt dat dus niet,' sprak de zwerver op de toon van iemand die voor de zoveelste keer iets aan een kind uitlegt. 'De voorspelling is voor degene die het krijgt en ik heb het nu van jou gekregen. Jij hebt hier niets meer mee te maken.'
Ik probeerde het briefje af te pakken, maar steeds wist hij het vliegensvlug van zijn ene naar zijn andere hand te verplaatsen. Even overwoog ik hem te gaan kietelen, maar toen bedacht ik hoe dit schouwspel eruit zou zien als een van de buren ons zou passeren.
'Veel geluk dan maar', snauwde ik uitgeput en ging er snel vandoor.

Toen ik buiten stond vroeg ik me af of ik de politie moest bellen.

 

 

Kookpot

Op de heetste dag van het jaar besluiten mijn dochter en ik naar de bioscoop te gaan. Ik wil graag naar The BFG, maar die blijkt nog net niet te draaien. Dus wordt het Casper en Emma op Safari, een cinematografisch werkje waarvan het bestaan waarschijnlijk aan mijn leven hier op dit tranendal volledig voorbij zou zijn gegaan als Annika niet 'daar moeten we naartoe' had uitgeroepen toen de trailer op YouTube voorbij kwam. 'Tuurlijk schat', zei ik afwezig vanuit de keuken, al roerend in een pan. 

YouTube bepaalt tegenwoordig ons leven. Pas sinds kort heb ik de knop ontdekt waarmee je kan voorkomen dat na een filmpje meteen een volgend filmpje volgt, maar soms is het wel zo prettig die knop even te vergeten, bijvoorbeeld wanneer je rustig in een pan wil roeren. De tijd dat ik nog in de illusie kon verkeren de goede smaak in huis te bepalen ligt alweer zo ver achter me. Heel af en toe mag ik van mijn dochter een filmpje uitkiezen, dat brengt ze dan als iets bijzonder ruimhartigs. 'Kijk, dit vind ik nou leuk', zeg ik met een ronkende reclamestem wanneer we naar Pingu of The Pink Panther kijken. En ik brom ontzet 'och, wat tenenkrommend stom dit!' wanneer ik naar de keuken vlucht omdat Vlaamse kakelstemmen het huis vullen. 'NOOIT K3!' hadden haar moeder en ik nog voor haar geboorte eensgezind bepaald. Maar zoals altijd staan tussen pedagogische droom en daad een hoop praktische bezwaren in de weg, in dit geval de invloed van vriendinnetjes en de eeuwige suggesties van YouTube. Het enige dat mij rest - zo houd ik mezelf voor - is mijn afschuw erover uit te blijven spreken. Niet omdat ik geloof dat het invloed kan hebben, maar om tenminste mijzelf in enige morele zuiverheid te wanen.

Soms zingt Annika K3-liedjes om mij te tergen, daar heeft ze dan de grootste sadistische lol in. Nadat ik met mijn handen voor mijn oren bij haar vandaan ben gerend, wil haar stemming nog wel eens omslaan en wordt ze opeens bezig gehouden door wat er zal gebeuren mochten we het drietal ooit op straat tegenkomen. 
'Dan moet je niet zeggen dat je ze stom vindt hoor', zegt ze met een gepijnigde frons, 'ze mogen dat écht niet weten'.
'Ik zal niks laten merken', beloof ik haar.
Mezelf kennende zal ik me dan voordoen als hun grootste bewonderaar, zo'n hypocriete lafbek ben ik wel.

Het is lekker koel in de bioscoopzaal, maar het duurt een eeuwigheid voor de film begint.
'Wist je dat er mieren zijn die je duim af kunnen bijten?' fluistert Annika luidkeels, in haar poging een praatje te maken.
'Nee', zeg ik, 'dat wist ik niet en het is ook niet waar.'
'Welles', zegt Annika, 'Lars heeft het gezegd.'
'Misschien wilde Lars jou wel voor de gek houden.'
'Nee, Lars is altijd héél serieus.'
Ik zie de blik van het jongetje uit haar klas voor me en kan me inderdaad niet anders voorstellen dan dat het leven menens voor hem is, al sluit dat een ruime fantasie nog niet per definitie uit.
'Lars weet alles van dieren,' vervolgt Annika, 'EN hij is heel dapper. Als Lars later groot is wordt hij Freenk Vronk.'
Daarmee lijkt de discussie gesloten.

'Vind je het leuk?' vraagt Annika af en toe tijdens de film, met spanning in haar stem voor mijn antwoord. De schat wil zo graag dat ik het leuk vind, dat ik daar niet alleen zit om haar een plezier te doen. Omdat ik voor haar het uitje zo geslaagd mogelijk wil laten zijn lieg ik plichtsgetrouw. En het moet gezegd worden, zo tenenkrommend als K3 is het zeker niet. Het is mierzoet en kinderachtig maar zonder hysterisch effectbejag. En er zit zelfs een bescheiden spanningsboog in, waardoor ik toch nog een reden zie een oog open te houden. Alhoewel Annika al verraden had dat Emma's opa - zo had zij in de trailer gezien - gevangen genomen zou worden. 'Geen spoilers schat', riep ik getergd uit. Toch blijft voor mij nog wat nieuwsgierigheid over of die opa in een kookpot zal belanden. We bevinden ons immers in 'Afrika'. 

Blijkbaar is het nog steeds een eeuwige wet dat in kinderverhalen Afrika voorgesteld wordt als een op zichzelf staand vredig groen land in plaats van een toch redelijk gevarieerd continent met een zekere verdeeldheid. Opa blijkt in een stropersnet te struikelen en de boodschap van deze film, iets met het redden van zieke dieren, is uiterst verantwoord. Op een andere vader met dochter na is de bioscoopzaal verlaten.

'Afrika in niet een land', fluister ik op zeker moment in mijn dochters oor. Ik fluister het expres iets te hard, in de hoop dat de andere vader het mee zal krijgen. Wij zijn immers lotgenoten, delen de schuld er uit gemakzucht voor te kiezen een deel van ons programma op deze tropische dag - in plaats van bijvoorbeeld naar het strand te gaan - uit handen te geven aan de makers van een knullig verhaaltje. Nu is mijn kans om de indruk te wekken niet achterover te leunen bij deze semi-onschuldige hersenspoeling, maar er nog iets van te willen maken en dus beter te zijn dan mijn collega-vader. Annika negeert me, ik kuch en zeg het nog iets harder. 'AFRIKA IS NIET EEN LAND!' Mijn woorden echoën door de zaal heen. Het klinkt alsof ik vooral mezelf wil overtuigen. Want hoe vaak je de krant ook openslaat, van dat kinderbeeld kom je toch nooit helemaal af.

Het is nog best lastig een genuanceerd beeld van de werkelijkheid te geven zonder haar meteen te willen onttoveren. Kinderen lijken uit zichzelf niet bepaald mee te bewegen met ons verschuivend wereldbeeld, tonen zich volstrekt gevoelloos ten opzichte van alle gevoeligheden die de postkoloniale pluriformiteit van emanciperende globalisering met zich meebrengt. Ze spelen verdomme nog spelletjes alsof we minstens een halve eeuw terug in de tijd leven! Goed, in Afrika belanden opa's blijkbaar niet meer per definitie in kookpotten, maar er wordt nog volop Indiaantje gespeeld met het bewegen van de hand op de mond, hoe zeer ik ook uitleg dat - na hun Genocide door ons Westerlingen - het reduceren van deze immens gevarieerde veelheid aan culturen tot dit 'ge-oe-oe-oe' van bijzonder weinig respect getuigt, in zekere zin gewoon een trap na is. En hoe vaak ik ook vertel dat 'eskimo' een scheldwoord is blijft ze de Inuit met hun culinaire gewoontes bespotten. Naar mijn verhandelingen over de misogynie die achter de heksenverbrandingen school wordt niet geluisterd wanneer Hans & Grietje worden nagespeeld en mijn oproep voor begrip voor 'verticaal uitgedaagden' wanneer het op reuzen en dwergen aankomt wordt eveneens doodleuk genegeerd. Het probleem is dat ik geen andere sprookjes er in de plaats voor kan weten te stellen, alle denkbare onfeitelijkheden lijken immers met onze feiten de spot te drijven. Mijn plichtsgevoel tot verantwoord eenentwintigste-eeuws vaderschap en het angstbeeld van een volslagen desolate sprookjesbiotoop slingeren m'n gemoedsrust constant heen en weer. Om misselijk van te worden.
'Ja, wat mag ik dán nog spelen?' vraagt mijn dochter op zeker moment hopeloos.
'Ga maar lekker K3 kijken,' zeg ik dan maar.

Bij een film kan je tenminste achterover leunen, maar zoals met de meeste simpele dingen des levens is een bioscoopbezoek voor mij toch ook altijd weer een bijzonder ingewikkelde opgave. Een half uur voor aanvang moet ik toch zeker wel ter plekke zijn, vanwege de immer gekmakende vraag: 'zoet of zout'. Toen een ongeduldige popcornverkoper mijn getwijfel niet meer aan kon zien stelde hij voor dat-ie ook beide soorten in de bak kon doen.
'Hè, kan dat ook?' vroeg ik vol ongeloof.
'Tuurlijk', zei de man, op een toon alsof het een geheime dienst betrof waar iedereen toch stiekem van op de hoogte was.
Als ik ooit eerder op deze mogelijkheid was gewezen, wat had me dat toch een hoop tijd en hoofdpijn gescheeld.
'Maar is dan de zoute of de zoete beter bovenop,' verviel ik terug in mijn getob, 'aan de ene kant is zoet na zout natuurlijk de meest geijkte volgorde, maar...'
'Laat mij je maar verrassen,' knipoogde de man en hij begon haastig mijn bak te vullen.

Toen was het leven tenminste nog betrekkelijk overzichtelijk. Tegenwoordig heb je bij popcorn ook de keuze uit smaken als 'gezouten karamel', 'butterscotch', 'blauwe kaas', 'pindakaas', 'kip-ananas', 'asperge-beenham', 'ansjovis met tuinkruiden' en 'shoarma-sushi'. Beter zou ik helemaal de deur niet meer uit gaan. Maar ja, ik heb een kind, ik heb verantwoordelijkheden.

Er zijn echter ook bioscopen die het leven voor de verandering eenvoudiger proberen te maken. Alvorens onze Safari aan zou vangen gingen we popcorn halen, zo hadden we al uren daarvoor bedacht.
'Hebben we niet', zei de verkoopster, haar verontschuldigende blik gericht op de verveeld hangende kleuter aan mijn arm. Alsof het allemaal om haar draaide.
'Iets anders te knabbelen misschien?' vroeg ik hoopvol.
'Nou,' bloosde de vrouw, 'enkel slavenvrije chocolade'.

Popcorn_thenextgeneration

Pikachu

Voor de vorm doe ik altijd wel wat groenten in mijn groentela, maar het dient op de eerste plaats als een rustplaats voor het bier. Die groenten schaf ik doorgaans aan voor een specifiek recept en wat overblijft ligt dan te wachten tot ik ze in beschimmelde staat naar de vuilnisbak kan verplaatsen. In de tussentijd vervullen ze de nobele functie om de groentela haar naam eer aan te laten doen, anders zou je het immers net zo goed een 'bierla' kunnen noemen. Als mensen vragen waar ze het bier kunnen vinden voelt het toch beter om ze te kunnen verwijzen naar de groentela in plaats van de bierla, anders bezorg je ze misschien het gevoel dat ze naar een bekende weg zouden vragen. Wellicht ben ik er op gebrand om mensen dat gevoel niet te bezorgen, omdat ik het zelf als zo vervelend ervaar. Dat je vraagt waar je een handdoek kan pakken en dat dan gezegd wordt dat je bij het handdoekenkastje moet zijn. 'Oh, natuurlijk', zeg ik dan altijd maar. Om vervolgens onopvallend de speurtocht naar dat handdoekenkastje in gang te zetten. 

Behalve groenten en bier blijkt er vandaag nog iets anders in mijn groentela te zitten. 'Ja, hij is hier,' roept het meisje met de ravenzwarte haren net niet verrukt. Gehurkt voor de koelkast maakt ze enkele omtrekkende bewegingen met haar telefoon en zegt dan 'Zo, ik heb je.'
Ze legt haar telefoon op het aanrecht en strijkt de plooien van haar jurk recht.
'Een Pikachu, die had ik nog niet', zegt ze. Er klinkt weemoed in haar stem, alsof ze meer verwacht had van dit moment. 
'Er woont hier geen Piekapoe', had ik tien minuten geleden door de intercom gezegd. Natuurlijk werd ik niet verstaan. 
Terwijl ik naar beneden rende om deze persoon aan de voordeur te woord te kunnen staan, drong tot me door waarvoor ze kwam. Ook bedacht ik weer de afspraak die ik met mezelf gemaakt had toen vorige week voor het eerst zo'n Pokémon-jager bij mij aanbelde.

De olijke jongen had zich voorgesteld als Andries. Mijn huis is niet al te groot, dus de locatie van het wezentje viel al gauw te traceren. Dit exemplaar bevond zich in mijn sokkenmand.
'Dit is hoogst intrigerend', sprak Andries. 'Een Simipour houdt zich toch doorgaans op in de buurt van water. Wat zou hij hier te zoeken hebben?'
Ik opperde dat het zou kunnen komen omdat ik mijn sokken soms opberg wanneer ze nog net niet helemaal opgedroogd zijn, om ruimte aan het wasrek te kunnen maken voor een volgende ronde. Naar mijn inschatting zijn ze dan droog genoeg om niet te gaan schimmelen, maar wellicht hebben ze nog voldoende vochtigheidsgraad om Simipours aan te trekken.
'En jij had echt geen enkel idee dat deze hier zat?' vroeg Andries haast vertederd.
Ik vertelde dat ik dit spel niet speel, al lijken veel mensen dat te veronderstellen wanneer ze mij gekluisterd aan mijn telefoon langs de kant van een weg zien lopen.
'Is er hier eentje?' vragen ze dan hoopvol.
'Nee, ik speel geen Pokémon Go', leg ik steeds weer verontschuldigend uit. 'Alleen Google Maps.'
Andries schaterde het uit, alsof ik een grapje maakte.

Elke keer dat ik sindsdien een bolletje sokken uit het mandje pakte, voelde ik mij een vreemde in mijn eigen huis. Van hoeveel werkelijkheden die zich achter de fysieke oppervlakte bevonden had ik eigenlijk een idee? Bij wijze van compensatie voor deze bevreemding besloot ik voortaan, wanneer er weer bij mij zou worden aangebeld door een Pokémon-jager, toegangsgeld te vragen. Natuurlijk hoefde ik er niet rijk van te worden, het ging om het principe. Vijf euro leek mij een mooie, dan zou ik er ook nog koffie met een kano bij serveren.

'Dan is het nu tijd voor je koffie', zeg ik tegen het meisje dat bij de deur betaald heeft. Ze had zonder verbazing haar portemonnee getrokken. Misschien ben ik niet de enige die in deze tijden besloten heeft entree te heffen.
'Heb je ook iets fris?' vraagt ze.
Nu zie ik pas hoe rood haar hoofd is, hoe erg ze gezweet moet hebben. Het is dan ook een verstikkend hete dag en ze is vast al de hele dag op jacht.
'Je mag anders ook wel even een douche nemen', zeg ik terwijl ik haar een Rivella inschenk.
'Och, dat zou wel ontzettend fijn zijn', zegt ze. Even denk ik dat ze gaat huilen.
'Geen probleem, zit bij de prijs inbegrepen', bedenk ik ter plekke. 
'Ik heet trouwens Kasper.'
Ze kijkt wat onwennig naar mijn hand. Wanneer de bedoeling ervan tot haar is doorgedrongen legt ze de hare erin en zegt op een toon alsof ze nooit helemaal aan haar eigen naam heeft kunnen wennen: 'Klaartje'.

Aan het geklater te horen houdt Klaartje wel van een harde straal. Wanneer ik een hap neem van een kano bedenk ik dat ik haar helemaal geen handdoek heb gegeven. Er hangt er wel eentje in de badkamer, maar die heb ik zelf gebruikt. Hopelijk zit er geen remspoor in het zicht.
'Ik zal even een handdoek voor je pakken,' roep ik naar de badkamerdeur.
De schone handdoeken liggen in een lade onder mijn bed. Voor mijzelf zou ik dat best de 'handdoekenla' kunnen noemen, maar toch hou ik het altijd bij 'de lade onder het bed'.

'Ik kijk niet hoor', zeg ik terwijl ik mijn arm met de handdoek door de badkamerdeur steek.
'Maakt niet uit hoor', zegt Klaartje bescheiden.
'Nee, maar ik doe dat echt niet. Zo ben ik niet. Ik ben iemand die mensen een douche gunt zonder bijbedoelingen.'
'Nou, maar je mag best even kijken hoor, je staat daar nu toch.'
Haar stem heeft het timbre van iemand die na tijden van benauwende nervositeit tot haar eigen verwondering aan het ontspannen is.
'Heel eventjes dan', zeg ik, 'zodat ik je de handdoek aan kan rijken zonder dat je onder het water uit hoeft.'
Klaartjes lichaam ziet er anders uit dan ik me had voorgesteld. Waar haar gezicht iets miezerigs en muizergs heeft, daar lijkt de rest van haar vol branie het universum tegemoet te treden. Alsof twee tegengestelde elementen bij elkaar zijn gebracht door een opperwezen in een experimentele bui.
'Sorry', zeg ik als ik me realiseer dat ik langer aan het staren ben dan ik had toegezegd.
'Het maakt niet uit', zegt Klaartje, 'kijk maar zolang als je wilt.'
'Oké', knik ik verlegen.   
'Maar mag ik jou dan ook eens bekijken?' vraagt ze. 'Of heb jij dan geen zin in een lekkere douche?'
'Nou,' zeg ik. 'Tja, wel, ach, maar. Oké, maar. Maar, dan geef ik je wel je vijf euro terug. Anders voelt het gewoon niet goed.'
'Maar dat staat toch los hiervan?' zegt Klaartje. 'Ik heb toch alleen betaald om de Pikachu te kunnen vangen en voor de Rivella?'
'Die toegangsprijs is een principedingetje,' leg ik uit terwijl ik mijn broek uittrek. 'Dit is een ander principedingetje. Soms kan het ene principedingetje het andere principedingetje overrulen. En je hebt niet eens je kano opgegeten.'

Wanneer ik naast haar ga staan hoor ik de deurbel gaan. Natuurlijk, zo'n Pikachu is een gewild wezentje. Het zal nog druk gaan worden vandaag.

Groentela

Griesmeelpudding

Ik kocht een half brood, een hummus-achtig-smeerseltje-zonder-hummus en een griesmeelpudding. Waarom ik die griesmeelpudding kocht is me een raadsel, ik heb dat nooit lekker gevonden. Zelfgemaakt is natuurlijk een ander verhaal, maar zelfs dan vind ik de naam smakelijker dan de substantie. Toch belandde het product in mijn mandje. Misschien vanuit het sentiment een heus toetje voor mezelf in huis te halen. Als ik ijs koop is dat op wanneer ik nog niet eens met koken ben begonnen, dus dat zou je dan toch eerder een voorgerecht moeten noemen. Zo'n griesmeelpudding kan ik prima in de koelkast achterlaten.

Als mijn dochter er is koop ik nooit toetjes. Bij m’n tante - waar we eens per week eten - krijgt ze die wel, ze mag ze dan zelf uitkiezen. Tot voor kort was dat elke keer een bakje met Anna en Elsa erop. Daar zat dan een Danoontje-achtig kwarkje in, met in een apart compartiment zogenaamde chocobolletjes. Het idee was - of daar ben ik althans altijd maar vanuit gegaan - dat je die bolletjes door het kwarkje diende te roeren. Dat deed ik dan ook braaf, want ook ik kreeg zo’n toetje. Niet dat ik het ergens naar vond smaken, maar ik at mee het voor het idee. Mijn tante niet, die serveerde zichzelf een paar kersen. Of ze na het eten altijd kersen eet of dat dat ook voor het idee was, zou ik eens na moeten vragen. Annika haalde de bolletjes een voor een uit het compartiment, legde ze naast haar bakje op tafel en snoepte ze op wanneer het kwarkje op was. Een toetje van het toetje dus. 

Tegenwoordig kiest ze met mijn tante soortgelijke bakjes uit maar dan zonder de beeltenissen van Anna en Elsa. Sinds ze me na maandenlang zeuren een ontbijtgraanproduct (‘cereal’ schijn je dat te moeten noemen, maar ik krijg altijd zo’n aarsjeuk van dat woord) met daarop de Disney-prinsessen aan liet schaffen en dat naar geweekt karton bleek te smaken, lijkt ze een beetje uitgekeken te zijn op die twee. ‘Hoe kan dit nou zo vies zijn?!’ had ze ontsteld uitgeroepen nadat we samen het volle pak de vuilnisbak in hadden geflikkerd. ‘Dat probeer ik je nou de hele tijd uit te leggen,’ sprak ik troostend maar van binnen juichend. ‘Dit is nou commercie, welkom in de wereld.’ Wat voelen die zeldzame momenten toch goed dat je een zinnige levensles tastbaar kan maken. 

Toen we vorige week een badpak gingen kopen keek ze niet eens om naar het Frozen-exemplaar, ze ging voor een model met twee poezen erop. Geen poezen uit een of andere film, maar gewoon twee poezen. Ik ben opgelucht dat de Frozen-fase eindelijk achter de rug lijkt, maar toch stemt het me ergens weemoedig. Maar ach, alles kan mij weemoedig stemmen, veel zegt dat dus ook weer niet bepaald. 

Het halve brood, het hummus-achtige-smeerseltje-zonder-hummus en de griesmeelpudding waren bij elkaar vier euro vijfendertig. Het kassameisje had de meest indrukwekkende afro die ik in tijden gezien had en er staken ook nog eens allemaal kleurrijke frutseltjes uit, zodat alleen een stekeblind persoon haar over het hoofd kon zien. ‘Heeft u misschien vijfendertig cent?’ vroeg ze. Met toegeknepen ogen inspecteerde ik de bodem van mijn portemonnee en probeerde de munten van vijf cent die daar altijd lijken rond te hangen bij elkaar op te tellen. Ik had ze er voor mijn eigen gemak even uit kunnen halen, maar dan had ik wellicht valse verwachtingen geschapen. ‘Sorry, net niet,’ zei ik verontschuldigend. ‘Evengoed dank voor het kijken,’ sprak het meisje.

Dat had ik een caissière nou nooit eerder horen zeggen. Op het slechte nieuws volgt steevast een stilte waar ik maar begrip voor de situatie in hoop te horen. Ik vroeg me af of het Albert Heijn-personeel deze zin geïnstrueerd krijgt maar vervolgens collectief negeert en dit een nieuweling was die zich er nog voor heel even aan hield,  of dat ze van nature zo beschaafd was. Ik besloot van het laatste uit te gaan, want zo sta ik in het leven. ‘Het was een kleine moeite,’ zei ik om het gesprek gaande te houden. Daar reageerde ze dan weer helemaal niet op.

Frozen ontbijt

Radioheadvoorpret

Nog vijf minuten te gaan en dan begint een nieuwe fase in mijn leven. Dat klinkt misschien wat melodramatisch, maar wie mij een beetje kent weet dat ik niet overdrijf. Want, om mezelf maar eens te citeren (iets wat ik altijd al heb willen doen): 'De eerste paar luisterbeurten zijn bij een nieuwe Radiohead van een enorm gewicht, ze bepalen hoe je de komende paar jaar in het leven staat.' (En toen kwam Annika, p.30). Het was in de week van Annika's geboorte dat The King of Limbs uitkwam, vanavond om 7u GMT zal dan de opvolger van dit album eindelijk te beluisteren zijn. Hoe het klinkt is nog een grote verrassing; de twee nummers die deze week werden vrijgegeven (ervan uitgaand dat die ook beiden op het album staan, want net als de titel is de tracklist nog in mysteriën gehuld) liggen zo ver uit elkaar - de ene onheilspellend en opzwepend, de ander dromerig en uiterst mistroostig - dat het alle kanten op zou kunnen gaan. Maar dat is nou juist wat mij altijd in deze band heeft aangetrokken, je moet je volledig openstellen voor het muzikale pad dat bewandeld wordt en het onverwachtse durven omarmen.

Toen ik als dertienjarige voor het eerst in aanraking kwam met het kwintet uit Oxford, verkeerde ik in een constant verlangen naar verrassing, ontregeling, iets om de permanente saaiheid van het leven te doorbreken. Muziek ervoer destijds hoogstens als iets om de tijd mee te verdoen. Ik keek MTV uit verveling, zoals ik alles uit verveling deed, zonder er iets van te verwachten. En toen kwam die bizarre clip van 'Paranoid Android' voorbij. Muzikaal een onnavolgbare achtbaan van stemmingen, visueel een koortsdroom van onheilspellende humor. Zoals Alice in Wonderland het belangrijkste kunstwerk van mijn kindertijd was, zo werd OK Computer (niet alleen het album zelf, maar ook de videoclips, b-kanten, artwork en alles erom heen) dat voor de overgang naar mijn volwassen leven.

Alles wat Radiohead vóór OK Computer gemaakt had - tot de demo's van hun schoolbandje On A Friday aan toe - haalde ik (mede met behulp van Napster) in als een gulzig kind. En toen kwam het lange wachten op nieuw materiaal. In 2000 was daar dan Kid A. Het werd in z'n geheel op de radio gedebuteerd, met tussen de nummers door steeds een ronkende stem die riep: '3FM prrrrresents.... RADIOHEAD-head-head!!!'. Natuurlijk maakte ik er een tapeje van en draaide dat stuk - op mijn walkman in de bus naar school - in afwachting van de officiële cd, zonder die stem. Kid A - waarop gitaren grotendeels verruild werden voor electronica - is de popgeschiedenis ingegaan als hét voorbeeld van een radicaal artistieke herschepping. Voor mij lag het juist geheel in de lijn der verwachting van ontregeling. Ik begreep niks van die plaat en dat vond ik nou juist zo prachtig. Het was alles wat ik nodig had.

Datzelfde jaar zag ik de band voor het eerst live (over twaalf nachtjes slapen is het tijd voor de zevende keer). De circustent waar ze - met het toen nog nagenoeg onbekende Sigur Rós - mee tourden werd opgezet in het Nijmeegse Goffertpark. Met drie vrienden spijbelde ik van school en namen we de trein van zes uur 's ochtends. Het concert zou natuurlijk pas 's avonds zijn, maar door de hele dag op het natte gras te zitten terwijl de tent werd opgebouwd, konden we de voorpret in alle intensiteit beleven. 

Een van die vrienden was mijn klasgenoot J., toen die anderhalf jaar daarvoor in het lesuur Algemene Natuurwetenschappen onze lerares wijsmaakte dat Stephen Hawking het nummer 'Fitter Happier' zou hebben 'ingesproken' drong pas tot mij door dat ik niet de enige op de wereld was voor wie deze band iets betekende. Later zou ik het gaan waarderen dat ik mijn liefde met anderen kon delen, aanvankelijk vond ik het maar bevreemdend en irritant.

Aan het eind van het concert deelden de roadies de setlists uit, J. en ik hadden er praktisch tegelijk één te pakken. Hij beweerde dat hij hem als eerste had, ik zei dat ik eerder was (al wist ik dat niet zeker). Uiteindelijk gaf ik op, de dag was te magisch geweest om het met een ruzie te laten eindigen. Drie jaar geleden - dertien jaar na het concert - gaf J. me een cadeautje. Het bleek de verfrommelde setlist te zijn, keurig ingelijst. ‘Jij was toch als eerste,’ zei hij. Dit aandenken (zowel aan die dag, maar meer nog aan onze voortdurende vriendschap) hangt sindsdien boven mijn draaitafel.

In 2001 won ik via muziekblad Oor een kaartje voor een 'exclusieve luisterpremière' van Kid A’s opvolger Amnesiac, in de bovenzaal van Paradiso. Iemand drukte op ‘play’ en vervolgens zaten we met z’n allen ademloos te luisteren naar het hypnotiserende ‘Packt like sardines in a crushd tin box’. Inmiddels was ik geheel gewend geraakt aan het feit dat ik niet alleen op de wereld stond, dat een nieuwe Radiohead iets was waar een groot deel van mijn generatie op wachtte, en ik begon de schoonheid daarvan steeds meer in te zien. Het is een gemeenschap van eigenaardige maar indringend lieve mensen die een gevoel van ontheemding delen en intense levenslust putten uit deze droevige maar spannende klanken.

Ten tijde van Hail To The Thief (2003) woonde ik op mezelf, maar ik had het idee dat ik mijn eerste luisterbeurt van die plaat moest ondergaan op mijn oude jongenskamer. M’n zus was er dat weekend ook, toen ze ondanks alle duidelijke verboden halverwege de plaat binnen kwam lopen om mij iets te vragen werd ik zo hardhandig uit mijn concentratie gewekt dat ik het huis bij elkaar gilde. 

In Rainbows (2007) onderging ik knetterstoned op het balkon van het huis waar ik lang met mijn ex had gewoond. Het was in het jaar dat het uit tussen ons was en teksten als ‘I don’t want to be your friend, I just want to be your lover’ sneden dwars door mijn ziel. Ten tijde van The King of Limbs (2011) waren we weer bij elkaar en hadden net een kindje gekregen, maar daarover dus meer in mijn boek.

En nu ben ik een gescheiden vader, net als Thom Yorke. De euforie van de voorpret die ik momenteel ervaar gaat gepaard met een grote melancholie, niet alleen omdat ik opzie tegen de emotionele confrontatie (hoe louterend die ook kan zijn) maar ook omdat ik sterk het gevoel heb dat dit Radiohead’s laatste plaat zal blijken. Waar ik dat op baseer weet ik niet goed. Misschien wel vanwege de manier waarop de band vorige week zelf de voorpret in gang zette, door - nadat onderstaande kaart in Britse brievenbussen verscheen - hun website steeds vager te laten worden tot het helemaal leeg was en daarna een voor een hun tweets en facebookberichten te verwijderen. Alsof ze haar luisteraars alvast voor wilde bereiden op een Radioheadloos universum, of beter gezegd een universum waarin de voorpret naar een nieuw hoofdstuk in dit meeslepende muziekverhaal geen gegeven meer is. Laat ik hopen dat ik het fout heb en deze band - al gaan er wellicht alleen nog maar meer jaren tussen hun releases zitten - nog lange tijd klanken van constante vervreemding, verwondering en vernieuwing blijft brouwen. Klanken waarin ik blijf samenvallen met de jongen die ik ooit was en de jongen die ik - wat het leven dan ook nog maar allemaal in petto moge hebben - altijd zal blijven.

Het kind ligt op bed, de joint is gerold, het avontuur kan beginnen...

Legitimatie

Vroeger schatte de mensheid mij steevast ouder in dan ik was, maar vandaag werd bij het afrekenen van mijn alcohol voor het eerst naar mijn ID gevraagd. Dat gaat dus de goede kant op.

Het gesprek verliep als volgt:

Kassameisje: 'Heeft u een ID?'
Ik: 'Ik loop over van de ideeën.'
Kassameisje: 'Ik heb er maar eentje nodig.'
Ik: 'Ach, had ik er maar slechts één. Eén echt heel goeie, daar zou ik nou een moord voor doen. De meeste van die ideeën van mij zijn namelijk zo volstrekt onnodig, moet je weten.'  

De man achter mij in de rij, op wie in de zwijgzame seconden die volgden het meisje haar wanhopige blik voorzichtig vestigde, legde toen uit wat de bedoeling was. Met een verwarde glimlach trok ik mijn OV-kaart.

Daarop staat dat ik in 1933 geboren ben. Dat is vijftig jaar te vroeg, maar aangezien ik aanvraagformulieren altijd zo snel mogelijk de achter de rug wil hebben had ik blijkbaar abusievelijk een '3' ingetypt waar een '8' had moeten staan. 

'Officieel moet ik natuurlijk zeggen dat u nu een nieuwe pas dient aan te vragen,' vertrouwde de vrouw van de klantenservice mij toe toen ik de fout had opgemerkt, 'maar tussen ons gezegd en gezwegen kijkt helemaal nooit iemand naar die datum. Ik zou het dus lekker laten.’                  

Dingen lekker laten, dat zou ik vaker moeten doen. Zeker op een dag waarop bij nadere inspectie ik er verhoudingsgewijs nóg jonger uitzie dan ik blijkbaar van nature al deed. Dus ook al zit de 'v' nog niet eens in de klok, schenk ik mezelf nu maar vast een advocaatje in.

eierlikeur